1 Corinthians 15:35

Hoe de doden worden opgewekt

1Ko 15:35. Het is niet zo uitnodigend om een vraag over de opstanding te stellen als je in het antwoord voor “dwaas” wordt uitgemaakt. Wie heeft er nu geen vragen over de opstanding? Je moet blijven bedenken dat Paulus het nog steeds over mensen heeft die de opstanding niet serieus nemen, zoals dat ook vandaag bij zogenaamde christenen het geval is. Ook de vraag van 1Ko 15:35 moet je in dat licht bezien. Hij wordt gesteld door iemand die nog steeds niet van plan is zich ervan te laten overtuigen dat er een opstanding is. De vraag is alleen maar gesteld om de nieuwsgierigheid te bevredigen en niet vanuit een innerlijk verlangen meer van het handelen van God te weten.

1Ko 15:36. Paulus wijst de vraagsteller dan ook terecht door hem te wijzen op voorbeelden uit de natuur. Daaruit kan hij al het nodige over de opstanding leren. Ik hoorde van een man die op sterven lag en veel had nagedacht over de dood en wat er daarna zou zijn. Hij geloofde niet in een opstanding van doden. Hij had een lang ziekbed gehad. Vanuit zijn bed kon hij naar buiten kijken en zag hij de planten en de bomen. Het was hem opgevallen dat in de herfst alles als het ware aan het sterven was. De kleuren veranderden bijna allemaal in bruin en de bladeren vielen af tot er niets meer over was dan kale takken. In de winter leek alles zelfs dood te zijn. Maar wat gebeurde er in de lente? Dan ontstond er nieuw leven. Aan de takken verschenen knoppen, die zich ontwikkelden tot bladeren en bloemen. Er kwam leven na de dood!

Dit opende hem de ogen voor zijn eigen situatie. Hij kwam tot geloof in de Heer Jezus. Toen hij stierf, wist hij dat het daarmee niet afgelopen was, maar dat hij naar zijn Heiland ging en ook eens een nieuw lichaam zou krijgen.

1Ko 15:37. Wat deze man zag en opmerkte sluit aan bij wat Paulus hier zegt. Hij wijst op het zaad dat gezaaid wordt. Dat moet eerst sterven en dan pas gaat het ontkiemen en komt het op. En wat komt er dan op? Lijkt het nog op de zaadkorrel die gezaaid is? Het lijkt er in de verste verte niet meer op. De korrel die in de aarde gezaaid is, is niet hetzelfde als wat er na verloop van tijd boven de grond verschijnt. Toch is, wat er boven de aarde verschijnt, ontstaan uit de korrel die is gezaaid.

1Ko 15:38. Het soort zaad dat is gezaaid, bepaalt wat eruit zal gaan groeien. Je zou raar opkijken als je de grond zou omspitten, er vervolgens graszaad in zou zaaien om een mooi grasveld te krijgen en na verloop van tijd zou er een golvend tarweveld staan. Dat kan natuurlijk niet. Bij elk zaad hoort een eigen lichaam, een eigen groeisel dat boven de aarde zichtbaar wordt. Zo heeft God dat bepaald in de natuur. Hij geeft aan alles een eigen lichaam, een eigen gestalte. In Genesis 1 wordt daarvan gezegd dat God alle dingen ‘naar hun soort’ heeft gemaakt (Gn 1:11; 21; 24; 25).

1Ko 15:39. Als je nog eens om je heen kijkt in de natuur, nu niet naar de plantenwereld, maar naar de mensen- en dierenwereld, dan merk je daar hetzelfde onderscheid op. Mens en dier zijn gemaakt van dezelfde substantie, namelijk vlees. Toch zijn er enorme variaties in deze materie. Wat is er door God een geweldig onderscheid aangebracht tussen mensen, dieren, vogels en vissen! De voorbeelden die Paulus noemt, komen uit de eerste schepping, zoals die in Genesis 1 is ontstaan. Je leert door de manier waarop hij deze voorbeelden gebruikt, dat Genesis 1 ook iets te vertellen heeft over het onderscheid dat er in de nieuwe schepping is en zal zijn.

1Ko 15:40-41. Om in die verschillende onderscheidingen nog meer kleur aan te brengen voert Paulus nu het onderscheid tussen hemelse en aardse lichamen in. In de vorige verzen heeft hij het over de aardse lichamen gehad, in de 1Ko 15:40-41 gaat hij een stapje hoger en wijst hij op hemelse lichamen, zoals de zon, de maan en de sterren. Elke planeet in het heelal heeft een eigen, bijzondere heerlijkheid, en die is door God gegeven.

Ik heb vanmorgen in Psalm 19 gelezen: “De hemel vertelt Gods eer, het gewelf verkondigt het werk van Zijn handen” (Ps 19:2). Alles wat er aan heerlijkheid in de schepping te zien is, is de uitstraling van God Zelf. Hij heeft alles Zelf bedacht en uitgevoerd. Hij wil dat wij daar oog voor hebben en dat wij Hem daarvoor eren. Als dat voor de eerste schepping geldt, hoeveel te meer voor de nieuwe schepping. De nieuwe schepping bestaat uit een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. In de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde zullen nieuwe mensen wonen. Hoe de nieuwe hemel en aarde tot stand komen, kun je lezen in 2 Petrus 3 (2Pt 3:10-13).

We keren weer terug naar 1 Korinthiërs 15. Daar gaat het om nieuwe mensen, zoals zij in de opstanding tevoorschijn zullen komen. Van deze mensen zullen er zijn die op de nieuwe aarde wonen in een lichaam dat een aardse heerlijkheid bezit en van deze mensen zullen er zijn die in de nieuwe hemel wonen in een lichaam dat een hemelse heerlijkheid bezit. Jaloersheid zal er niet bij zijn, want de zonde is er dan niet meer. Iedereen zal de wijsheid van God prijzen, want Hij heeft aan alles een lichaam gegeven zoals voor ieder passend is.

Samenvattend kun je uit het voorgaande drie dingen leren:

1. Er is sprake van zaad, dat eerst moet sterven, waarna er een lichaam uit voortspruit dat er totaal anders uitziet dan het zaad (1Ko 15:37-38).

2. Er is sprake van onderlinge verschillen tussen de uitgesproten lichamen (1Ko 15:39).

3. Er is sprake van een onderscheid tussen hemelse en aardse lichamen (1Ko 15:40-41).

1Ko 15:42a. Deze drie dingen zijn ontleend aan de eerste schepping te midden waarvan wij leven. Ze bewijzen dat er een opstanding is. De conclusie is: “Zo is ook de opstanding van de doden.”

1Ko 15:42b-44. Er is aangetoond dat er een opstanding is en dat de opstanding zal gebeuren op een manier die vergelijkbaar is met de voorbeelden uit de natuur. Daarmee is nog niet gezegd hoe wij er in de opstanding precies uit zullen zien. Dat wordt uit de volgende verzen ook niet direct duidelijk. Wel wordt duidelijk dat het allemaal veel heerlijker zal zijn, zonder enige herinnering aan de zwakheid en het verderf van een aarde waar de zonde zijn verwoestende werk heeft gedaan.

Je kunt dit vergelijken met een rups en een vlinder. Een rups verpopt zich, hij spint zich helemaal in, en na verloop van tijd komt er een schitterende vlinder tevoorschijn. Onvoorstelbaar, deze gedaanteverwisseling. Wanneer je nu je aardse bestaan vergelijkt met de rups en je opstandingslichaam met de vlinder, dan heb je een beetje idee van de verandering die zich in de opstanding zal voltrekken.

Paulus gebruikt voor ons ‘rupsenbestaan’ de woorden “vergankelijkheid”, “oneer”, “zwakheid” en “natuurlijk lichaam”. Deze woorden geven aan hoezeer in ons aardse lichaam de gevolgen van de zonde hun sporen hebben getrokken. Wanneer wij sterven, is dat het laatste en duidelijkste bewijs van de neergang die ons lichaam vanaf de geboorte heeft ondergaan. Dan wordt ons lichaam in de aarde begraven: het wordt “gezaaid”.

Daarmee is het voor de gelovige niet afgelopen. Er wordt juist gezaaid omdat er een opstanding is. En die opstanding laat een heel ander en veel heerlijker lichaam zien. Het lichaam wordt opgewekt in “onvergankelijkheid”, “heerlijkheid”, “kracht”, en als een “geestelijk lichaam”. De woorden die hier gebruikt worden, hebben te maken met de Heer Jezus en Zijn werk, met de hemel, met God en met de Heilige Geest.

De Heer Jezus heeft door Zijn werk op het kruis “de dood tenietgedaan en leven en onvergankelijkheid aan het licht gebracht” (2Tm 1:10). De hemel is de plaats waar heerlijkheid te zien is en beleefd wordt en waar we eerst niet konden komen (Rm 3:23-24; Rm 5:2). Het is de kracht van God waardoor de opstanding zal plaatsvinden (Ef 1:19-20).

Het lichaam dat we dan hebben, zal een lichaam zijn dat geen natuurlijke behoeften meer kent. Het heeft geen eten en drinken meer nodig om in leven te blijven. Het leven van het opstandingslichaam is een leven dat geestelijk is, dat wil zeggen dat de Heilige Geest voorziet in alles waar dat lichaam om vraagt en dat is de gemeenschap met de Vader en de Zoon. Vanuit die gemeenschap vindt elke activiteit plaats, zowel in het duizendjarig vrederijk als in de eeuwigheid, in het Vaderhuis.

Het lijkt mij geweldig om zo, ongestoord, bezig te zijn met alles wat de Vader voor ons heeft klaarliggen op grond van het werk van Zijn Zoon in een sfeer waarin niets meer is en nooit kan komen wat die sfeer verstoort.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 15:35-44.

Verwerking: Welke kenmerken van het opstandingslichaam tref je in dit gedeelte aan?

Copyright information for DutKingComments