1 Corinthians 15:51-54

Een verborgenheid onthuld

1Ko 15:45. Om het verschil tussen het natuurlijke en het geestelijke lichaam duidelijk te maken haalt Paulus aan wat er geschreven staat over de schepping van de eerste mens. Je ziet het, weer een keer staat er “zo staat er … geschreven”. Op elke vraag met betrekking tot het bestaan van de mens en het hiernamaals moet je het antwoord zien te vinden in de Bijbel.

Hoe wordt de eerste mens tot een levende ziel? Dat gebeurt, doordat God de adem van het leven in hem blaast. Daardoor is de mens, die door God uit de aarde is gevormd, een hoger wezen dan een dier. Door de adem van God kan de natuurlijke mens zijn bestaan op aarde hebben en kan hij met God omgang hebben. Dit is niet de manier waarop God de dieren leven geeft. God komt bij Adam en spreekt met hem en Adam spreekt met Hem. Op die manier gaat Hij niet met de dieren om. God heeft de mens zo geschapen, dat hij, om in leven te blijven, moet eten. In dat eten heeft God voorzien.

Je ziet aan de manier waarop Adam door God is geschapen, dat hij iemand is die afhankelijk is van God. Alles, zijn leven én zijn middelen van bestaan, heeft hij van God gekregen.

Hij heeft van God leven gekregen door middel van de ziel. Wat de ziel precies is, kan ik je niet uitleggen. Ik wil je wel het volgende ter overweging geven. Als je het woord ‘ziel’ in de Bijbel tegenkomt, kunnen daar verschillende dingen mee bedoeld zijn. Een daarvan is de niet-materiële zijde van de mens, dat wil zeggen iets anders dan zijn lichaam, dat je de materiële zijde van de mens zou kunnen noemen. Als het woord ‘ziel’ op deze wijze gebruikt wordt, ziet het gewoonlijk op de mens in relatie tot de aardse omstandigheden, hoe hij zich voelt en gedraagt op aarde.

Wat er met de eerste mens is gebeurd, wordt nu vergeleken met wat heeft plaatsgevonden met de laatste Adam. De Heer Jezus wordt hier “de laatste Adam” genoemd om aan te geven dat er nooit meer een volgende Adam zal zijn. Wat is nu het kenmerk van de laatste Adam? Dat Hij “tot een levendmakende geest” is geworden. De laatste Adam, de Heer Jezus, heeft niet iets van God ontvangen, maar heeft Zelf leven aan anderen gegeven. De Heer heeft dat gedaan, nadat Hij is opgestaan uit de doden.

Na Zijn opstanding blaast Hij in de discipelen en geeft hun daardoor een leven waarin de Heilige Geest kan werken (Jh 20:22). Dit lijkt op wat er gebeurt met Adam (Gn 2:7), maar het is toch anders. Door wat er met Adam gebeurt, kan hij op aarde gaan leven als een levende ziel. Door wat de laatste Adam doet, krijgen de discipelen een nieuw leven dat hen geschikt maakt om in de hemel, bij God, te komen.

1Ko 15:46. Je ziet hier ook de volgorde: eerst het natuurlijke, daarna het geestelijke. Deze volgorde kom je elke dag tegen. Een baby heeft alleen behoefte aan melk. Je kunt aan een baby niets kwijt over geestelijke zaken. Dat kan pas als iemand een zekere leeftijd heeft bereikt.

1Ko 15:47. Niet alleen is er verschil in wat Adam en de Heer Jezus geworden zijn, er is ook verschil in hun oorsprong, waar ze vandaan komen. Dit verschil is enorm. De eerste mens dankt zijn bestaan aan het stof van de aarde. Na de zondeval heeft God gezegd: “Stof bent u en u zult tot stof terugkeren” (Gn 3:19). De mens met al zijn eigenwaan is niets meer dan dat. Zonder een machtig werk van God is er ook geen hoop dat daar ooit verandering in kan komen.

Dan komt de tweede Mens. Waar komt Hij vandaan? Een nieuwe mens uit het stof van de aarde? Nee! Hij komt uit de hemel. Hij is wel Mens geworden, maar Zijn oorsprong is de hemel.

1Ko 15:48. Deze twee Adams hebben beiden hun ‘nakomelingen’. Wie bij de eerste mens, Adam, hoort, is ook stoffelijk. Wie hoort bij de laatste Adam, Die hier ”de Hemelse” wordt genoemd, is hemels. Je bent nu hemels, zoals de Heer Jezus. Dit is even wat! Je bent nog wel op aarde en hebt nog deel aan het stoffelijke, maar innerlijk hoor je bij de hemel. Innerlijk heeft er al een geweldige verandering plaatsgevonden.

1Ko 15:49. Het wachten is op de grote verandering die zal plaatsvinden bij de opstanding. Dan zullen we het beeld van de Hemelse dragen. Een paar prachtige teksten die daarvan spreken, staan in Romeinen 8 en 1 Johannes 3 (Rm 8:29; 1Jh 3:2).

1Ko 15:50. De zaken waarover het hier gaat, zijn geen zaken waar “vlees en bloed” deel aan hebben. De uitdrukking ‘vlees en bloed’ ziet op de mens als een schepsel met beperkingen, in wie sinds de zondeval de zonde woont. Daardoor is hij aan “de vergankelijkheid” onderworpen. God kan Zijn koninkrijk niet openzetten voor zulke mensen. Zij zijn door Hem niet als erfgenamen aangewezen. Het beërven van Zijn koninkrijk is weggelegd voor hen die met dé Erfgenaam, de Heer Jezus, verbonden zijn. Buiten die verbinding is er geen erfenis.

1Ko 15:51. Als Paulus bij dit punt van zijn onderwijs is aangekomen, gaat hij een verborgenheid bekendmaken. Hij heeft het de hele tijd gehad over de opstanding van de doden. Dat is iets wat ook in de tijd van het Oude Testament bekend is. Alle gelovigen in het Oude Testament zijn gestorven in het geloof dat er eenmaal een opstanding zal plaatsvinden en dat zij dan zullen ontvangen wat God heeft beloofd. In Hebreeën 11 heb je een heel hoofdstuk waarin je zulke gelovigen aantreft (Hb 11:1-40). Om aan de opstanding deel te hebben moet je wel eerst gestorven zijn.

Het bijzondere van de verborgenheid die hier wordt onthuld, is dat niet allen gestorven zullen zijn wanneer Christus komt om al Gods beloften te vervullen. Er zullen namelijk ook levende gelovigen op aarde zijn wanneer Christus terugkomt. Paulus zegt het zelfs op een manier, alsof hij erop rekent dat hij zelf niet zal ontslapen, maar het tijdens zijn leven zal meemaken. Hij heeft het over “wij, de levenden” (1Th 4:15). Hoeveel te meer kunnen wij, die nu leven, dat dan zeggen.

Wat gebeurt er dan met de levenden? Zij zullen worden veranderd. Dat is nodig, want in 1Ko 15:50 heb je gelezen dat vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven. We hebben een lichaam nodig dat bij God in de hemel kan zijn. In Filippenzen 3 staat dat de Heer Jezus bij Zijn komst “het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid” (Fp 3:21).

1Ko 15:52. Het moment waarop dat zal gebeuren, is niet in een eenheid van tijd uit te drukken. Wij gebruiken allerlei woorden als wij de snelheid van een gebeurtenis willen aanduiden, bijvoorbeeld een flits, pijlsnel, een onderdeel van een seconde. Maar elke omschrijving doet tekort aan de snelheid waarmee deze verandering zal plaatsvinden. Het is in “een ondeelbaar [ogenblik], in een oogwenk”.

Het signaal dat deze gebeurtenis inluidt, is het geluid van de bazuin, de laatste wel te verstaan. Paulus zinspeelt hiermee op gebruiken in het Romeinse leger, waar de bazuin drie keer geblazen wordt. De eerste keer betekent dat er moet worden opgebroken; de tweede keer houdt in dat er moet worden opgesteld; de derde en laatste keer is het bevel om op te trekken.

Opbreken, opstellen, optrekken, zo gaat dat in de tijd van Paulus in de Romeinse legers. Zo moet het ook gaan bij ons als christenen. Ben jij al opgebroken en sta jij al opgesteld? Opbreken wil zeggen: alles losmaken wat je nog aan de wereld bindt. Opstellen wil zeggen: klaar staan voor vertrek.

Het wachten is nog op de laatste bazuin. Als die klinkt, gebeuren er in dat ondeelbare ogenblik twee dingen. Eerst worden de doden opgewekt. Zij krijgen de voorrang boven de levenden, al is het maar een moment van dat ondeelbare ogenblik. Zij blijven geen ogenblik langer in het graf dan nodig is. Wat er verder gebeurt, kun je lezen in 1 Thessalonicenzen 4 (1Th 4:15-18). Dat gedeelte gaat over dezelfde gebeurtenis. De nadruk ligt daar op de ontslapenen, terwijl hier de verandering van de levenden meer op de voorgrond staat. In elk geval is het resultaat dat wij dan altijd met de Heer zullen zijn. Wat een prachtig vooruitzicht!

Lees nog eens 1 Korinthiërs 15:46-52.

Verwerking: Welke grote veranderingen zal de komst van de Heer Jezus teweegbrengen? Zie je daarnaar uit?

Onze arbeid is niet vergeefs in de Heer

1Ko 15:53. Er moet een grote verandering plaatsvinden, willen wij de hemel kunnen binnengaan en kunnen wonen waar God en de Heer Jezus wonen. Ons lichaam is, als gevolg van de zonde, vergankelijk en daarom moet het “onvergankelijkheid … aandoen”.

‘Vergankelijk’ wil zeggen dat het met ons lichaam steeds slechter gaat. Je kunt aan fitnesstraining doen en nog veel meer om je lichaam in een goede conditie te houden, maar een keer houdt het op. Als je al gezond blijft – op gezondheid kun je geen claim leggen –, dan zul je toch een keer gaan merken dat je niet meer alles kunt wat je vroeger wel kon. Daarin komt die vergankelijkheid tot uiting. Dat proces van achteruitgang is er niet meer wanneer ons lichaam in onvergankelijkheid is opgewekt en met onvergankelijkheid is bekleed.

Daarbij komt nog, dat ons huidige lichaam sterfelijk is. Dat past helemaal niet bij de hemel. Ons lichaam moet daarom “onsterfelijkheid … aandoen”. Op het lichaam dat we krijgen bij de komst van Christus, hebben het verouderingsproces en de dood geen enkele vat meer. Het is niet alleen een lichaam dat niet meer kan sterven en tot in alle eeuwigheid zal blijven bestaan, maar er is ook geen enkele kans dat de dood het ooit in zijn macht krijgt.

1Ko 15:54. Wanneer is het moment gekomen dat het woord “de dood is verslonden tot overwinning” in vervulling zal gaan? Dat is op het moment dat alle verlosten uit de graven zijn opgewekt. De opstanding zal namelijk in een paar fasen plaatsvinden.

De eerste fase gaat in vervulling bij de komst van de Heer Jezus voor de gemeente. Hij komt dan nog niet terug op de aarde. Hij zal alle gelovigen die ooit op aarde hebben geleefd, opwekken en tot Zich nemen in de lucht. Het bewijs hiervoor staat in 1 Thessalonicenzen 4 (1Th 4:17).

Toch zullen er na de opname van deze gelovigen nog gelovigen sterven. Dat zijn zij die na de opname tot geloof zijn gekomen. Velen van hen zullen de belijdenis van hun geloof met de dood moeten bekopen. Dat zal vooral zijn tijdens een grote verdrukking die enkele jaren na de eerste fase van de opstanding zal losbarsten. Over deze gelovigen lees je in Openbaring 6 en 13 (Op 6:9; Op 13:7; 15). Toch nemen zij deel aan de duizendjarige regering van Christus. Zo staat dat in Openbaring 20 waar zij met name worden genoemd (Op 20:4). Zij zijn opgewekt voordat Christus Zijn heerschappij aanvaardt. Dat is de tweede fase en daarmee is de eerste opstanding voltooid, zoals het volgende vers in Openbaring 20 zegt (Op 20:5).

Dan is er geen sprake meer van vergankelijkheid en sterfelijkheid. Ze zijn vervangen door onvergankelijkheid en onsterfelijkheid. De overwinning over de dood is volledig. Dat, als laatste vijand, de dood nog moet worden tenietgedaan, doet aan de overwinning niets af. Dat is slechts het voltrekken van het vonnis, zoals dat verderop in Openbaring 20 in sobere woorden wordt beschreven (Op 20:14). De dood kan zijn verschrikking niet meer uitoefenen. Nooit zal er meer een gelovige in een graf worden gelegd.

1Ko 15:55. De woorden van dit vers klinken dan ook als een triomfantelijke overwinningskreet waarbij de dood als het ware wordt uitgedaagd om zijn prikkel en zijn overwinning te tonen. Maar de dood heeft geen antwoord meer. Wanneer alle gelovigen aan het machtsgebied van de dood zijn ontrukt door de ‘metamorfose’ (= gedaanteverwisseling) van de levenden en de opstanding van de doden, is het met de dood gedaan. Zijn zeggenschap over de lichamen van de levende en gestorven gelovigen is hij voorgoed kwijt.

1Ko 15:56. De dood heeft een sterk wapen gehad waarmee hij de mensen heeft kunnen verslaan en dat is de zonde. De zonde wordt hier de prikkel van de dood genoemd. Tussen de dood en de zonde bestaat een duister verbond. Door de zonde is de dood in de wereld gekomen en de zonde sleept alle mensen mee in de dood.

De wet doet daar nog een schepje bovenop omdat daardoor de zondige, opstandige wil van de mens aan het licht komt. De wet houdt immers niets anders aan de mens voor dan een aantal geboden om aan te gehoorzamen. En wat blijkt? Dat de mens die geboden niet houdt, maar ze overtreedt. Hij is niet in staat de wet te houden omdat de zonde zo krachtig in hem werkt. De wet toont de kracht van de zonde aan. De brief aan de Romeinen maakt duidelijk dat er met de wet niets mis is. Het is mis met de mens.

1Ko 15:57. Gelukkig heeft God ons niet laten voorttobben in deze ongelijke strijd. Wij zijn de verliezers, maar de overwinning is ons door God gegeven in de gave van Zijn geliefde Zoon. Gegeven! Het is een geschenk, dat wij door genade hebben mogen aanpakken. We hebben er zelf niets voor hoeven doen. Alles wat wij hebben geprobeerd om te ontkomen aan de angst voor de dood en om te overwinnen in de strijd tegen de zonde, daarvan is het resultaat keer op keer een nederlaag geweest. God heeft de overwinning gegeven. Prijs Hem daarvoor!

Op het kruis van Golgotha heeft de Heer Jezus de zonde tenietgedaan; door uit het graf op te staan heeft Hij de dood tenietgedaan. Hoewel wij nu het volle resultaat daarvan nog niet zien, weten we in het geloof dat Hij een complete en eeuwige overwinning heeft behaald. God ziet het eindresultaat al en wij mogen dat in het geloof ook al zien. Wat kun je anders doen dan God daarvoor danken?

1Ko 15:58. Voor de toekomst is alles geregeld. Maar wat denk je van je verdere verblijf hier op aarde? Je leeft nog in een wereld waar de dood zijn macht uitoefent. De Heer Jezus is nog steeds niet gekomen om je lichaam te veranderen. Dat betekent dat je nog een opdracht hebt te vervullen.

Het laatste vers van dit hoofdstuk begint met “daarom” en slaat dan ook terug op de voorgaande verzen. Als je iets van die verzen hebt begrepen, zul je daarin een machtig motief kunnen vinden om je helemaal te geven “in het werk van de Heer”. Het uitzien naar die grote verandering is een flinke aansporing om je “overvloedig” in te zetten en niet slechts een klein beetje van je tijd en krachten te geven.

Je wordt opgeroepen “standvastig” en “onbeweeglijk” te zijn. Dat is nodig omdat er veel tegenwerking komt als je je voorneemt voor de Heer Jezus te leven. Reken er maar op dat er altijd stemmen zullen zijn die je vertellen dat het best wat minder kan. Die stem kan bij jezelf opkomen of anderen kunnen je vertellen dat je bijvoorbeeld toch ook je rust nodig hebt. Natuurlijk moet je niet roekeloos met je gezondheid omspringen, maar je inzet is van groot belang. Verder kan er veel vijandschap op je afkomen, waardoor je de moed zou kunnen laten zakken. Daarom: wees standvastig en onbeweeglijk; ga door en houd vol. Eén ding weet je in elk geval na al het voorgaande: je arbeid is niet tevergeefs in de Heer.

Het zou wel tevergeefs, of nutteloos, zijn als er geen opstanding zou zijn. Maar de opstanding is een feit, en als die plaatsvindt, wordt de beloning uitgereikt. Alles wat je doet of laat voor de Heer, zal Hij belonen.

Ik wil nog even op een misverstand wijzen. Sommigen denken dat iemand alleen ‘in het werk van de Heer’ is, als hij of zij geen baan meer heeft in de maatschappij en alle tijd kan wijden aan geestelijke zaken. Dat is een misverstand. Iedere christen wordt hier opgeroepen om bezig te zijn in het werk van de Heer. Ook je werk in de maatschappij of je gaan naar school of je bezig zijn in de huishouding valt daaronder. Je mag alles doen voor de Heer (Ko 3:17). Dat geeft glans aan de meest alledaagse bezigheden.

Het ‘overvloedig in het werk van de Heer’ bezig zijn betekent niet dat je moet verdrinken in allerlei aardse werkzaamheden, maar houdt in dat je ingesteld bent op het doen van de wil van de Heer, ook in de meest eenvoudige werkzaamheden.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 15:53-58.

Verwerking: Wat is de beste motivatie om altijd overvloedig in het werk van de Heer te zijn?

Copyright information for DutKingComments