1 Corinthians 7:1-11

Man en vrouw in het huwelijk

1Ko 7:1. Dit hoofdstuk sluit direct aan op de laatste verzen van het vorige hoofdstuk. Daar is duidelijk gemaakt dat seksuele omgang buiten het huwelijk hoererij is. Maar hoe moet je dan wél met het huwelijk omgaan? Daarover hebben de Korinthiërs schriftelijk vragen gesteld aan de apostel Paulus. In dit hoofdstuk gaat hij daar uitvoerig op in.

Sommigen hebben er moeite mee dat Paulus als ongetrouwde man aanwijzingen voor het huwelijk geeft. Daar zou hij het recht niet toe hebben. Wie dat meent, begrijpt niets van de bijzondere plaats die Paulus van God heeft gekregen. Paulus is de man aan wie God een speciale dienst heeft toevertrouwd. Met name de eenheid die er is tussen Christus en de gemeente is iets dat hij heeft mogen doorgeven aan de gemeente. Deze eenheid wordt vergeleken met het huwelijk. De man behoort Christus voor te stellen en de vrouw behoort de gemeente voor te stellen. In Efeziërs 5 kun je daarover lezen (Ef 5:22-33).

De vergelijking met Christus en de gemeente in de verhouding tussen de man en zijn vrouw wordt in 1 Korinthiërs niet voorgesteld. Toch is het duidelijk dat juist Paulus over de omgang tussen man en vrouw praktische opmerkingen kan maken omdat hij zo goed de verhouding tussen Christus en de gemeente kent. Hij wil er dan ook voor zorgen dat in de huwelijken de omgang tussen de echtgenoten steeds meer gaat lijken op het grote voorbeeld.

Voordat hij hierover gaat schrijven, zegt hij eerst in 1Ko 7:1 dat het goed voor een mens is geen vrouw aan te raken. Door dit zo te zeggen lijkt het wel alsof hij tegen het huwelijk is.

1Ko 7:2. Als hij in dit vers zegt dat het vanwege de hoererijen goed is dat toch ieder zijn eigen vrouw heeft, lijkt dat niet een erg hoogstaand motief. Het lijkt net alsof het een noodzakelijk kwaad is. Als je het hele hoofdstuk doorleest, zie je dat hij niet op die manier over het huwelijk spreekt. Hij erkent het huwelijk ten volle en onderstreept hoe belangrijk huwelijkstrouw is.

Waarom uit hij zich dan zo? Omdat hij in dit hoofdstuk het huwelijk bekijkt als een tijdelijk iets. In de hemel wordt niet getrouwd en uitgehuwelijkt. Zo zegt de Heer Jezus dat in Mattheüs 22 (Mt 22:30). Het huwelijk heeft alleen geldigheid voor de tijd dat iemand op aarde leeft. Om het goed te beleven moet je niet alleen de voorrechten van het huwelijk kennen, maar ook de verantwoordelijkheden. Het is een hele verantwoordelijkheid om getrouwd te zijn. Als je getrouwd bent, wordt er door je wederhelft heel wat van je verwacht. Je moet tijd aan je huwelijk besteden. Als je niet getrouwd bent, kun je die tijd op een andere manier besteden. Niet voor jezelf natuurlijk, maar voor de Heer. Nou, van deze kant bekijkt Paulus het huwelijk hier.

Ik wil nog eens benadrukken dat het huwelijk een schitterende afbeelding is van Christus en de gemeente. God heeft het huwelijk ingesteld met dat in gedachten. Maar, zoals gezegd, de kant die in dit hoofdstuk naar voren komt, is de kant van tijdsbesteding. Paulus slaat hierin niet door. Je zult zien dat hij, ook als het gaat om de verantwoordelijkheden die het huwelijk met zich meebrengt, de zaken evenwichtig voorstelt.

Wanneer hij dan ook zegt dat het goed is voor een mens geen vrouw aan te raken, wil dat zeggen dat het goed is om ongetrouwd te blijven en wel met de bedoeling helemaal vrij te zijn om voor de Heer te werken (1Ko 7:26; 32). Hij bedoelt niet dat je een vrouw geen hand mag geven.

Toch is een waarschuwing tegen een al te intieme omgang met iemand van het andere geslacht op zijn plaats. Wees voorzichtig met het omhelzen en kussen van, of je laten omhelzen en kussen door, iemand van het andere geslacht (vgl. Sp 6:29). Daar kunnen huwelijksproblemen door ontstaan. Jaloersheid speelt al snel een rol in al te vriendschappelijke omgang. Trouwens, de apostel zegt hier zelf dat vanwege het gevaar van de hoererijen ieder zijn eigen vrouw heeft en omgekeerd iedere vrouw haar eigen man.

1Ko 7:3-4. Het huwelijk geeft verplichtingen aan de man ten opzichte van zijn vrouw en aan de vrouw ten opzichte van haar man. Het gaat om het voldoen aan wat verschuldigd is. In het huwelijk hebben man en vrouw zich aan elkaar uitgeleverd. Ze hebben geen van beiden meer iets te zeggen over het eigen lichaam. Het is geen kwestie van geven en nemen, maar van geven. Het verband maakt hier duidelijk dat het vooral gaat om het voldoen aan de seksuele behoeften van de ander.

Seksuele behoeften zijn geen schande of zondig; ze zijn door God in de schepping gelegd. Ze mogen echter alleen bevredigd worden op het terrein waarvoor God ze gegeven heeft en dat is binnen het huwelijk. In het huwelijk mogen man en vrouw genieten van elkaars lichaam. De geslachtsgemeenschap is daarvan de bekroning. God heeft de geslachtsgemeenschap ook gegeven met het oog op het verwekken van kinderen. Ze heeft dan ook een dubbele functie. Door het willekeurig gebruik van allerlei kunstmatige voorbehoedsmiddelen wordt er een scheiding in deze dubbele functie aangebracht.

In 1 Petrus 3 staat dat de man met verstand bij zijn vrouw moet wonen (1Pt 3:7). Dat omvat de totale omgang met de vrouw, inclusief de seksuele. Een man moet verstand van zijn vrouw krijgen. Ze is namelijk heel anders door God geschapen. Hoeveel verstand een man op dit gebied van zijn vrouw heeft, blijkt uit de mate van zelfbeheersing die hij bezit. Door het gemak waarmee bepaalde middelen te krijgen zijn, blijft er weinig over van een oefening in deze zelfbeheersing.

En dan nog wat. Als we de Heer in alle dingen van ons leven de leiding geven, zouden we Hem dan hierin niet de leiding toevertrouwen? Wie Zijn wil hierover wil leren kennen, zal Hij niet beschamen. Op meerdere plaatsen in de Bijbel staan Zijn aanwijzingen zoals ook in het hoofdstuk dat je nu voor je hebt.

1Ko 7:5. Moet een man of een vrouw zich altijd aan de ander geven? Nee. Onder drie voorwaarden is het toegestaan zich aan elkaar te onttrekken en wel als

1. ze het er beiden over eens zijn,

2. de tijd van onthouding niet al te lang duurt en

3. het doel is om zich te wijden aan het gebed.

Er kunnen dingen in het leven van gelovigen gebeuren waarmee ze geen weg weten. De enige weg die openblijft, is zich helemaal op God te richten en Hem te vragen om uitkomst. In zulke situaties is het goed om vrijwillig en voor een bepaalde tijd ‘nee’ te zeggen tegen de bevrediging van de lichamelijke behoeften. Nuchter zegt de apostel dat ze daarna weer samen moeten komen omdat anders de satan van de gelegenheid gebruikmaakt om hen alsnog tot hoererij te verleiden. De behoeften zijn namelijk wel aanwezig.

1Ko 7:6. Wat Paulus hier zegt, is geen bevel. Hij geeft het ons als het ware ter overweging. Het is niet goed om zonder meer, zonder erover na te denken en ervoor te bidden, ervan uit te gaan dat God onze weg wel zal besturen. Dan is er geen oefening meer in de tegenwoordigheid van de Heer om te weten wat we in bepaalde gevallen moeten doen. Je ziet hoe uiterst praktisch de aanwijzingen zijn.

1Ko 7:7. Paulus zou wel willen dat ze allen zouden zijn zoals hij, dat is ongetrouwd. Dat zegt hij omdat hij het vele werk ziet dat er voor de Heer te doen is. Tegelijk erkent hij dat er een speciale genadegave van God voor nodig is om ongetrouwd te blijven. Normaal zal het zo zijn dat een man een vrouw krijgt en een vrouw een man. God heeft immers Zelf gezegd: “Het is niet goed dat de mens alleen is” (Gn 2:18). En ook dat is een genadegave van God, want “ieder heeft zijn eigen genadegave van God, de een deze [om ongetrouwd te blijven], de ander die [om te trouwen].

Lees nog eens 1 Korinthiërs 7:1-7.

Verwerking: Ben je getrouwd? Ga na in hoeverre je huwelijk door deze verzen rijker kan worden.

Ben je ongetrouwd? Hoe is het met je verlangen naar een vrouw/man? Overheerst het alles? Of is het een gezond verlangen, dat je in gebed bij de Heer brengt, terwijl je de Heer van harte dient? Of denk je ongetrouwd te kunnen blijven om helemaal voor de Heer te kunnen leven zonder zorgen ten aanzien van een man/vrouw?

Drie groepen

In het gedeelte dat je zojuist hebt gelezen, komen drie groepen mensen voor je aandacht:

1. “de ongetrouwden en de weduwen” (1Ko 7:8),

2. “de getrouwden” (1Ko 7:10) en

3. “de overigen” (1Ko 7:12), dat zijn de gemengde huwelijken, waarvan alleen de man of de vrouw een gelovige is.

Voor elk van de drie groepen heeft Paulus een woord.

1Ko 7:8. “De ongetrouwden en de weduwen” kunnen het best ongetrouwd blijven, net zoals hij. Dan heb je niets te maken met de zorg voor een goedlopend huwelijk. De tijd die je daarin moet investeren, kun je dan gebruiken in de dienst van de Heer.

1Ko 7:9. Paulus heeft tegelijk wel degelijk oog voor de praktijk. Hij beseft goed dat er verlangens kunnen zijn die het niet toelaten dat iemand ongetrouwd blijft. Misschien loop jij wel met de vraag rond of de Heer wil dat jij trouwt of dat Hij wil dat je alleen blijft. Ik heb ook met die vraag gezeten. Het antwoord voor mij kwam toen iemand zei: ‘Als jij verlangt naar een levenspartner, kun je ervan uitgaan dat de Heer wil dat je trouwt. Hij heeft dat verlangen in je gelegd.’ Een simpel antwoord dat voor mij het einde van de vraag heeft betekend over wel of niet trouwen. Je hoeft daar, denk ik, niet krampachtig mee om te gaan.

Dan komt natuurlijk nog wel het probleem hoe je kunt weten met wie de Heer wil dat je trouwt. Daar kun je dan verder voor gaan bidden. Soms is het zo dat je, ondanks het verlangen naar een levenspartner, toch alleen blijft. Dat kan een hele strijd veroorzaken, zo hevig, dat je zelfs gaat twijfelen aan de liefde van God. Ik kan dat wel begrijpen, zeker als er door anderen ook nog zielig over wordt gedaan. Een hoofdstuk als dit kan je dan bemoedigen. Voor God heeft jouw leven Zijn doel niet gemist als er in jouw leven geen levenspartner verschijnt. Geef het gevoel van het gemis niet de kans je leven te vullen. Blijf je richten op Hem. Hij wil die ruimte in je leven vullen.

Ik wil hiermee niet de indruk wekken dit probleem met een paar zinnen af te doen. Dat zou goedkoop zijn. Ik wil alleen proberen een richting aan te geven, waarin draagkracht voor dit gemis te vinden is.

1Ko 7:10-11. Voor de tweede categorie, “de getrouwden”, geldt dat zij getrouwd zijn tot de dood scheiding brengt. Elke scheiding die eerder plaatsvindt dan de dood, is verboden. In Maleachi 2 staat dat God “het wegsturen … haat” (Ml 2:16). Er is geen reden te bedenken waarom man en vrouw elkaar zouden kunnen wegsturen, anders gezegd, zouden kunnen scheiden. Ja, je hoort wel van onhoudbare situaties van voortdurende ruzies, scheldpartijen, dronkenschap of een verhouding met een ander en overspel. En menselijk gesproken is het dan begrijpelijk dat er door de partij die dit alles moet ondergaan een echtscheidingsprocedure in gang wordt gezet. Maar de Heer Jezus heeft gezegd – en met de opmerking “niet ik, maar de Heer” verwijst Paulus daarnaar –: “Wat dan God heeft samengevoegd, laat een mens dat niet scheiden” (Mt 19:6). Hier staat een duidelijk bevel: niet scheiden.

Is het dan onder geen enkele voorwaarde mogelijk om te scheiden? Nee, want die voorwaarde is er niet. Sommigen menen in Mattheüs 19 de enige uitzondering te zien die de gevraagde voorwaarde geeft (Mt 19:9). Dat is in het geval dat er door een van de partners is gehoereerd. De reden is, zo zegt men, dat door de partner die hoereert in feite de huwelijksband verbroken is door te hoereren, dat wil zeggen door met een ander geslachtsgemeenschap te hebben (1Ko 6:16). Die redenering gaat echter niet op, want geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk verbreekt geen wettig huwelijk, net zomin als door geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk een huwelijk ontstaat.

Mocht iemand Mattheüs 19:9 toch als uitzondering zien en menen aan dat vers het recht tot echtscheiding te kunnen ontlenen, dan mag hij of zij zich wel afvragen of er van dit recht gebruik moet worden gemaakt. Wanneer het opgebracht kan worden – ik wil me hierin zo voorzichtig mogelijk uitdrukken – van dit recht af te zien, zou het een overwinning van de genade zijn om zelf toch trouw te blijven aan de huwelijksband waarin zij beiden verbonden zijn en die tot de dood onverbrekelijk is.

In een bepaald geval van echtscheiding wordt wel eens als excuus aangevoerd dat het in dat bepaalde geval zou gaan om een huwelijk waarin man en vrouw niet door God zijn samengevoegd. Er zijn inderdaad huwelijken genoeg die tot stand zijn gekomen zonder dat men daarin naar de wil van God heeft gevraagd. Als dat zo is, moet dat als zonde beleden worden, maar het mag nooit als een excuus dienen om te gaan scheiden. Als er staat ‘wat God heeft samengevoegd’ – en niet ‘wie God heeft samengevoegd –, ziet dat op de instelling van het huwelijk als zodanig. De twee mensen, man en vrouw, die door de band van het huwelijk zijn samengevoegd, kunnen zich nooit van die band ontdoen. Het is een band die God om hen beiden heen gelegd heeft en die nooit verbroken mag worden. Denk daar ook eens aan, als je over trouwen nadenkt.

Mocht het toch gebeurd zijn dat er echtscheiding heeft plaatsgevonden, dan is de opdracht ook duidelijk: ongetrouwd blijven of zich met elkaar verzoenen.

1Ko 7:12-13. “De overigen.” Wie zouden dat zijn? Uit het vervolg kun je opmaken dat het hier gaat om gemengde huwelijken, dat zijn huwelijken waarin een van de partners tot geloof gekomen is en de ander nog ongelovig is. Het gaat hier wel om iemand die tot geloof gekomen is nadat zij getrouwd zijn. Het gaat niet om iemand die de Heer Jezus kent en met een ongelovige gaat trouwen. Dat is duidelijk in strijd met de Bijbel (2Ko 6:14). Daar kan geen zegen op rusten.

Je kunt je voorstellen dat in zo’n heidense stad als Korinthe, waar het evangelie aangenomen is, in veel gezinnen door het geloof een scheiding gekomen is tussen de gelovige en de ongelovige familieleden. Hoe moet men daar nu mee omgaan? Hier spreekt Paulus als apostel, zonder zich te beroepen op een uitspraak van de Heer Jezus Zelf. Daarom zegt hij: “Zeg ik, niet de Heer.” Dit betekent natuurlijk niet dat je wat Paulus hier zegt, aan je laars kunt lappen. Hij is nog altijd apostel, die gezag van God heeft gekregen om in allerlei situaties te vertellen hoe er gehandeld moet worden. In de gevallen van de gemengde huwelijken moet degene die tot geloof is gekomen nooit het initiatief tot scheiding nemen.

Als je Ezra 10 en Nehemia 13 over gemengde huwelijken leest, zou je de gedachte kunnen krijgen dat in die gevallen de ongelovige moet worden weggestuurd (Ea 10:1-4; 10-16; Ne 13:23-27). In die gedeelten gaat het om huwelijken tussen leden van Gods aardse volk en heidenen. Die huwelijken zijn door God bij wet verboden. Ondanks dat hebben de Israëlieten zich verbonden met de heidenvolken om hen heen. Daardoor hebben ze zich verontreinigd en schuldig gemaakt aan de overtreding van de wet (Dt 7:1-6). De enige manier om zich van die zonde te ontdoen is belijdenis en het wegsturen van de vreemde vrouwen en de kinderen die uit hen geboren zijn. Zo heeft God het bepaald voor de tijd dat Zijn volk onder de wet staat.

1Ko 7:14. In de tijd waarin wij leven, zijn wij niet onder de wet, maar onder de genade (Rm 6:14b). Als nu in een ongelovig gezin een van de ouders tot bekering en geloof komt, heeft dat een uitwerking op het hele gezin. De ongelovige man of vrouw is door de gelovige geheiligd. Dit geheiligd zijn heeft niets te maken met hun verhouding tot God. Daaraan is voor de ongelovige niets veranderd. Zonder bekering blijft hij verloren. Het heeft te maken met zijn plaats in deze wereld. Door de verbinding met de gelovige is de ongelovige nu op een aparte plaats in de wereld terechtgekomen. De ongelovige is onder de directe invloed van het christendom gekomen.

Vóór de bekering van de man of de vrouw is dat hele gezin in de duisternis van het heidendom. Nu is er door de bekering van de man of de vrouw licht gekomen in het gezin. Of de ongelovige het wil of niet, hij of zij komt daar nu dagelijks mee in aanraking. En de hele omgeving weet het: in dat gezin is de invloed van het christelijk geloof aanwezig. Of de ongelovige het nu prettig vindt of niet: hij of zij is vanaf het moment van de bekering van zijn of haar partner verbonden aan iemand die niet meer meegaat in de heidense leefwijze. Hetzelfde geldt voor de kinderen.

Je ziet hoe er door het evangelie een zegen binnenkomt in de gezinnen. Niet alleen voor de bekeerde zelf, maar ook voor zijn of haar huisgenoten.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 7:8-14.

Verwerking: Welke redenen kun je aanvoeren om niet aan een verbinding met een ongelovige te beginnen?

Copyright information for DutKingComments