1 Peter 3:1-7

De vrouw in het huwelijk

1Pt 3:1. Het woord “evenzo” waarmee dit hoofdstuk begint, verwijst naar 1Pt 3:18 van het vorige hoofdstuk. Net zoals huisknechten hun meesters onderdanig moeten zijn, zelfs als het een verkeerde is, moet een vrouw haar man onderdanig zijn, ook als ze een man heeft die niet naar het Woord leeft. De onderdanige houding van de vrouw ten opzichte van haar man is vandaag de dag volkomen abnormaal. In de wereld wordt de vrouw voorgehouden dat ze juist niet onderdanig moet zijn, maar haar eigen rechten heeft en daarvoor moet opkomen.

Als er in het huwelijk door de man geen rekening wordt gehouden met God en Zijn Woord, wordt de vrouw helaas vaak als een gebruiksvoorwerp behandeld. De gelovige vrouw vindt de kracht om ondanks een vernederende behandeling haar man onderdanig te zijn vanuit haar omgang met de Heer. Bijbelse onderdanigheid is een bewijs van grote geestelijke kracht.

Door haar omgang met de Heer Jezus zal ze de kracht krijgen om haar man tot hulp te zijn, waartoe zij door God is bedoeld (Gn 2:18). Dat betekent dat de man de ‘hulpbehoevende’ is. Het zijn van een hulp is geen minderwaardige positie. Hoe zou dat kunnen als je bedenkt dat God Zichzelf de Hulp van Zijn volk noemt (Dt 33:7; Ps 33:20).

Het is goed te blijven bedenken dat Petrus schrijft over verhoudingen zoals die in het koninkrijk van God gelden. Die verhoudingen staan radicaal tegenover de verhoudingen die in de wereld gelden. Dat geldt ook voor de verhouding in het huwelijk tussen man en vrouw. Als die verhouding onder druk komt te staan doordat de man niet naar het Woord luistert, is het niet de bedoeling dat de vrouw haar man gaat bepreken. Hoe moeilijk dat ook voor haar is, Gods Woord zegt hier dat zij dat niet mag doen.

Zij heeft een ander middel tot haar beschikking en dat is haar wandel, dat wil zeggen haar manier van leven als christin in de dagelijkse zorg voor de huishouding. Daarbij gaat het niet in de eerste plaats om het technisch verrichten van handelingen, zoals het schoonhouden van het huis en het ervoor zorgen dat man en kinderen goed te eten krijgen en er verzorgd uitzien. Het gaat vooral om haar gezindheid in het doen van deze dingen. Doet ze het met tegenzin, of met de liefde van de Heer in haar hart?

Het zal zeker moeilijk zijn om zonder complimenten in de goede gezindheid voor man en kinderen te blijven zorgen. Het is ook moeilijk om, als je iets beter weet, toch te zwijgen. De verleiding is groot om, als haar man het haar weer eens lastig maakt, hem de les te lezen. Zij weet immers vanuit de Schrift hoe een man zijn vrouw behoort te benaderen. Toch mag ze dat niet doen. Ongelovige of aan het Woord ongehoorzame mannen verdragen het niet door hun vrouw op hun gedrag te worden aangesproken.

Het volmaakte voorbeeld voor de vrouw is hier ook de Heer Jezus. Hij heeft in elke verhouding de juiste plaats ingenomen. Zo heeft Hij de ouden niet bepreekt, maar vragen gesteld en op vragen geantwoord. Hij wist alles volmaakt beter, toch nam Hij de juiste plaats in (Lk 2:47). Die plaats nam Hij ook in tegenover Zijn feilbare ouders (Lk 2:51).

1Pt 3:2. Er is nog een valkuil voor de vrouw waarin ze kan vallen en dat is het gebruikmaken van haar natuurlijke charmes om haar man te winnen. Vandaar dat Petrus spreekt over een “kuise wandel”, dat wil zeggen een reine wandel, een wandel die vrij is van de onreinheid die de wereld beheerst. Zij mag zich niet aan haar verplichtingen onttrekken om haar man ook in seksueel opzicht te geven wat bij het huwelijk hoort (1Ko 7:3-5). Maar ze mag de behoeften van haar man niet gebruiken om hem te manipuleren.

Omdat ze dit middel ter beschikking heeft en ook weet hoe ze het moet gebruiken, moet haar wandel “in vrees” zijn, zodat ze niets doet wat een verkeerd beeld geeft van de Heer en Zijn Woord. Wat Gods Woord hier zegt tegen vrouwen die zich in deze situatie bevinden, is niet gemakkelijk op te volgen, maar het is wel de zekere weg tot zegen. Een dergelijke wandel blijft niet onopgemerkt door haar man en zal ertoe leiden dat hij “gewonnen” (1Pt 3:1) wordt voor de Heer.

1Pt 3:3. De versiering van de vrouw zit bij haar van nature in uiterlijke dingen. Het is een zwak van haar om het mooie dat zij van nature bezit nog sterker te doen uitkomen. Dan wordt ze zo door haar uiterlijk in beslag genomen, dat ze niet meer ziet wie ze voor de Heer is. Het gaat hier over de vrouw als een discipelin van de Heer, en de vraag is, waarop haar hart is gericht. Is haar hart erop gericht Hem te behagen of mannen te behagen? Ze mag zich zeker voor haar eigen man versieren, maar ze mag niet behaagziek zijn. Ze moet niet opvallen door overdreven aandacht voor haar uiterlijk. De ware versiering zit niet in het uiterlijk.

Je mag je wel afvragen wat mensen opmerken, wat hen raakt, als ze met jou in contact zijn gekomen. Maak je indruk door je uiterlijk, je door de zon of zonnebank bruin getinte huid, je rappe tong, je goedgevormde lichaam, of door de rust en blijdschap in de Heer die je uitstraalt?

Petrus noemt als middelen waardoor de vrouw de aandacht naar haar uiterlijk kan trekken het kunstig vlechten van het haar, de ringen en kettingen van goud waarmee ze zich versiert en de stijlvolle of misschien wel uitdagende kleding. Hij waarschuwt ervoor dat dit voor de gelovige vrouw niet zo moet zijn (1Tm 2:9-11).

1Pt 3:4. Alle uiterlijke versiering is vergankelijk, voorbijgaand. Het innerlijk van de verborgen mens, “de zachtmoedige en stille geest”, is niet voorbijgaand, maar blijvend. Die is kostbaar voor God en daarom onvergankelijk. Het gaat om wat blijft, niet om wat voorbijgaat.

We leven in een tijd waarin uiterlijke schoonheid aanbeden wordt. Het wordt belangrijk gevonden hoe je overkomt. Staar je niet blind op jeugdige schoonheid. Het is o zo tijdelijk. Realiseer je goed dat de uiterlijke mens in verval raakt. Met het ouder worden verbleekt en verrimpelt alle jeugdige schoonheid. Daarom is het zo belangrijk te beseffen dat God het hart aanziet.

Het mooiste aan een mens is zijn innerlijke schoonheid die bestaat uit zachtmoedigheid en een stille geest. Iemands karakter is veel meer de ware mens dan zijn uiterlijk. Zachtmoedigheid kun je van de Heer Jezus leren (Mt 11:29). Ook een stille geest is kenmerkend voor Hem, Die ook innerlijk nooit in opstand is gekomen tegen de omstandigheden waarin Hij was.

1Pt 3:5. Deze onvergankelijke versiering is geen uitvinding voor de tijd waarin Petrus en zijn lezers leven. Vroeger al was dit de versiering van vrouwen die niet leefden voor hier-en-nu, maar voor de toekomst. Dat betekent dat het hier om tijdloze dingen gaat. Deze vrouwen worden “heilige vrouwen” genoemd, want zij leefden in afzondering van de wereld en gericht op God op Wie zij “hun hoop … stelden” voor de toekomst.

Een dergelijke gezindheid van afzondering van de wereld en vertrouwen op God is vandaag nog even belangrijk als toen. Als je die bezit, is het niet moeilijk om onderdanig te zijn. Je houding wordt dan bepaald door wat God heeft gezegd. Hij is je vertrouwen meer dan waard. Als Hij je plaats in het huwelijk heeft bepaald als een plaats van onderdanigheid en je neemt die plaats ook daadwerkelijk in, wordt de ware versiering zichtbaar, “die kostbaar is voor God”.

1Pt 3:6. Uit de ‘heilige vrouwen’ van vroeger noemt Petrus een voorbeeld. Hij wijst op Sara en zegt van haar dat zij “Abraham gehoorzaamde en hem ‘heer’ noemde” (Gn 18:12). Dit voorbeeld is niet bedoeld om duidelijk te maken dat de vrouw haar man met ‘heer’ moet aanspreken. Het gaat erom dat Sara het geen schande vond haar man ‘heer’ te noemen. De bedoeling van dit voorbeeld is te laten zien dat de vrouw ten opzichte van haar man een houding van verschuldigd respect moet laten zien. Het feit dat zij hem gehoorzaamde, wil ook niet zeggen dat zij zijn slaaf was.

De onderdanigheid of gehoorzaamheid van de vrouw betekent niet dat een man niet naar zijn vrouw hoeft te luisteren. Vrouwen zijn hun man tot hulp gegeven, onder andere om hen van dwaasheden af te houden. Daarvan hebben we ook een voorbeeld uit het leven van Abraham. Sara zei een keer tegen hem dat hij iets moest doen. Toen hij niet naar haar wilde luisteren, zei God dat hij wel naar haar moest luisteren (Gn 21:12).

Dit voorbeeld is een illustratie van de verhoudingen in het huwelijk van de christen en hier met name van de christin. Als zij de houding tegenover haar man aanneemt die Sara tegenover Abraham aannam, lijkt ze in geestelijk opzicht op Sara en kan daarom een van “haar kinderen” worden genoemd. Zij vertoont dan haar natuur en instelling. Vrouwen die Sara hierin navolgen, zullen dat ook laten zien door goed te doen. Daarbij hoeven ze “geen enkele verschrikking” van wie dan ook te vrezen, want wie goeddoet en daarin de wil van de Heer doet, mag zich beschermd weten door God.

Lees nog eens 1 Petrus 3:1-6.

Verwerking: Wat vind jij het mooist aan een Godvrezende vrouw?

Mannen en allen

1Pt 3:7. Na het onderwijs voor de vrouwen volgt nu onderwijs voor de mannen. Ook dit onderwijs begint, evenals 1Pt 3:1, met “evenzo”, want ook de man moet onderdanig zijn. Voor hem geldt dat hij onderdanig moet zijn aan de instelling van het huwelijk en daarin zijn plaats moet innemen op de wijze die in overeenstemming met Gods gedachten is.

De man moet “met verstand” bij zijn vrouw ‘wonen’. Met ‘wonen’ wordt zijn hele omgang met haar bedoeld en niet slechts de seksuele omgang. In zijn omgang met haar moet hij zich niet laten leiden door zijn hartstochten, maar door het inzicht dat hij heeft in haar persoon. Daarvoor moet hij “verstand” van haar krijgen. Hij moet in haar willen investeren, zijn best doen om haar te begrijpen.

Het is een bekend en tegelijk beschamend gegeven dat mannen vaak meer inzicht in technische dingen hebben dan in hun vrouw. Dat komt ook door hun egoïsme. Mannen denken dat vrouwen zijn zoals zijzelf en kunnen zich slecht inleven in de gevoelens van hun vrouw.

De vrouw is “een zwakker vat”. Met ‘vat’ wordt ‘lichaam’ bedoeld (2Ko 4:7; 1Th 4:4). De vrouw is zwakker in lichamelijke en emotionele zin, maar niet in geestelijke zin. Denk maar eens aan een vrouw als Debora die Barak aanspoorde op de vijand af te gaan met de verzekering dat hij de overwinning zou behalen (Ri 4:4-7). Het gaat hier om het zwakkere van het lichaam en de daaraan verbonden gevoelens. Dat een vrouw daarin anders is, moeten mannen weten en dat moet hun gedrag tegenover haar bepalen. Het moet hun niet een superioriteitsgevoel geven, waarmee ze wat laatdunkend neerkijken op hun vrouw. Nee, de man moet gaan begrijpen dat zij veel heeft wat hij mist en daarvoor moet hij haar eren.

Een extra reden om haar te eren en niet minderwaardig te behandelen is het feit dat zij een “mede-erfgenaam van [de] genade van [het] leven” is. Ook zij heeft door genade deel gekregen aan het leven. Dit leven zal in zijn volle betekenis worden geleefd in het vrederijk, dat is de erfenis. God maakt geen verschil tussen mannen en vrouwen bij het deel dat Hij ieder van de Zijnen aan de erfenis geeft.

Mannen gedragen zich vaak als heersers en vergeten dat ze hoofd zijn. Ook vergeten ze dat het heersen nog toekomst is en dat in de toekomst de vrouwen ook zullen heersen. Als vrouwen trouwer de Heer gediend hebben, zullen zij een groter aandeel in het heersen krijgen. Zo moet de man naar zijn vrouw kijken, zoals God haar ziet.

“De gebeden”, dat is het contact met God, worden “verhinderd” als de man niet goed met zijn vrouw omgaat. De geringschatting van de vrouw door de man zal het gebedsleven negatief beïnvloeden. Er ligt dan geen kracht in of het wordt helemaal nagelaten. Dat is een kwalijke situatie. Het is Gods bedoeling dat man en vrouw samen de Heer dienen, in Zijn werk bezig zijn, met ieder een eigen werk. In een goed huwelijk zullen ze daar samen over praten en samen voor bidden. Dat zal hen ervoor bewaren dat ze langs elkaar heen gaan leven. Het gemeenschappelijk gebed van man en vrouw is dan ook van het grootste belang.

1Pt 3:8. Ingeleid door “ten slotte” wordt – na de huisknechten (1Pt 2:18-25) en de huwelijkspartners (1Pt 3:1-7) – een laatste groep aangesproken. Het betreft “allen”, dat is het gezelschap van alle gelovigen. Daartoe behoren vanzelfsprekend ook de voorgaande groepen. Allen worden aangesproken in hun onderlinge gedrag, hoe ze met elkaar omgaan en elkaar benaderen.

Voorop staat dat ze “eensgezind” moeten zijn. De gelovigen bevinden zich in een vijandige wereld. De vijand is erop uit de gelovigen uit elkaar te drijven. Het enige wapen daartegen is eensgezindheid, dat wil zeggen dat ze allen hetzelfde doel hebben en dat is Christus verheerlijken. Als de gelovigen gericht zijn op de Heer Jezus en Hem voor de aandacht hebben in hun onderlinge verhoudingen, zal het de vijand niet gelukken verdeeldheid te zaaien. Integendeel, zij zullen hierdoor overwinningen op de vijand behalen.

Hun gezindheid zal hen “medelijdend” laten zijn met lijdende gelovigen, maar hen ook brengen tot medelijden met verloren mensen. Medelijden is meevoelen met de nood van anderen en proberen daarin tot steun te zijn. Dat geldt wel speciaal ten aanzien van de medegelovigen. Voor hen behoren we “vol broederlijke liefde” te zijn. Het is een waar genot om in een vijandige wereld, waar blinde haat en koude gevoelens het klimaat bepalen, tot een gezelschap te behoren waar liefde in rijke mate de atmosfeer bepaalt.

Als gelovigen elkaar ontmoeten in samenkomsten of bij elkaar thuis, zou dat de ervaring moeten geven die iemand opdoet wanneer hij, verkleumt door de snijdende kou buiten, een vertrek binnenstapt waar de warmte als een deken over hem heen komt. Diezelfde ervaring moet ook een ongelovige opdoen als hij met een gelovige in contact komt.

Het gezelschap van gelovigen behoort ‘welgezindheid’ uit te stralen naar ieder die zich er bevindt. Het is het tegenovergestelde van een houding die schrik aanjaagt en afstoot. Het is een houding waardoor een ander zich aangetrokken en aanvaard voelt.

Bij die houding past niet een handelen vanuit de hoogte, waardoor de ander het gevoel krijgt dat hem een gunst wordt verleend. Nee, bij welgezindheid past ‘nederigheid’, want de gelovige weet dat ook hijzelf een voorwerp van de welgezindheid van God en de Heer Jezus is. Alles wat hier van de gelovigen wordt gevraagd, is volmaakt te zien bij de Heer Jezus.

1Pt 3:9. Zo was er bij Hem ook niet het vergelden van “kwaad met kwaad” of het beantwoorden van “schelden met schelden”. Zijn reactie op alle kwaad dat Hem werd aangedaan en alle scheldwoorden die tegen Hem zijn geuit, was zegen. Als je op Hem wilt lijken, bid Hem dan dat je ook zo mag reageren.

Een extra aansporing om hierin op Hem te lijken is dat je mag weten dat jij “ertoe bent geroepen zegen te beërven”. Jij had daar vroeger ook geen deel aan. Nu wel. Gun je het anderen om er deel aan te hebben? De Heer gunde het jou wel. Volg Hem dan hierin na en wens anderen toe dat zij ook aan de zegen van het vrederijk deel zullen hebben, want dat wordt met het beërven van de zegen bedoeld.

1Pt 3:10. De zegen van het vrederijk is niet alleen iets wat we in de toekomst zullen genieten. Ook nu al is het mogelijk om het ware leven te genieten en goede dagen te zien. Wie wil dat nu niet? Ook ongelovigen willen dat. Je hoort die wens doorklinken in de groet die we als mensen gebruiken door ‘goede dag’ tegen elkaar te zeggen. Om echt goede dagen te beleven naar de rijke inhoud die hier wordt bedoeld en waardoor het alleen mogelijk is, citeert Petrus enkele verzen uit Psalm 34 (Ps 34:13-17).

Wil je “[het] leven … liefhebben en goede dagen zien”, dan is het noodzakelijk je mond niet te gebruiken voor het spreken van kwade en bedrieglijke dingen. Dat is nogal wat. Het sluit in elk geval uit dat een mens die geen nieuw leven heeft, ooit het ware leven kan genieten en goede dagen zal zien. Alleen door hen die nieuw leven hebben, dat is leven uit God, kan dit in praktijk worden gebracht. Als je dicht bij de Heer blijft, kun jij eraan beantwoorden.

1Pt 3:11. Ook de andere voorwaarden in dit gedeelte zijn belangrijk. Ze bestaan uit iets dat negatief is en uit iets dat positief is. Het negatieve is dat je je afkeert van het kwade en het positieve is dat je het goede doet. Je ziet dat het negatieve wordt opgevolgd door het positieve. Het is niet de bedoeling dat je leven wordt gekenmerkt door alles wat je niet doet, maar dat het wordt gekenmerkt door het doen van wat goed is.

Wat het doen van het goede inhoudt, lees je vervolgens. Het gaat om het zoeken van de vrede en dat op een intensieve manier. Je moet ernaar jagen, je er volledig voor inzetten. Vrede is niet slechts de afwezigheid van oorlog. Het is de innerlijke rust als gevolg van de gemeenschap met God in het gaan van Zijn weg, met het vertrouwen dat Hij zorgt voor wat nodig is en beschermt tegen gevaren. Deze vrede staat voortdurend onder druk, want de omstandigheden proberen je die vrede te ontnemen. Daarom moet je ernaar jagen.

1Pt 3:12. Om je daarin te bemoedigen vervolgt het citaat met je te richten op de Heer. Je mag weten dat Zijn ogen constant op je gericht zijn. Hij ziet dat je graag wilt genieten van wat Hij geeft. Hij weet ook dat er krachten en machten zijn die jou belagen en dat die veel sterker zijn dan jij bent. Als jij je dat ook bewust bent, zul je tot Hem roepen om hulp. Je mag dan weten dat Zijn oren open zijn voor jouw smeken. Hij hoort je en neemt het voor je op tegen hen die het kwade tegen jou beramen.

Lees nog eens 1 Petrus 3:7-12.

Verwerking: Hoe kun jij een zegen zijn voor je omgeving?

Copyright information for DutKingComments