1 Peter 3:7

Mannen en allen

1Pt 3:7. Na het onderwijs voor de vrouwen volgt nu onderwijs voor de mannen. Ook dit onderwijs begint, evenals 1Pt 3:1, met “evenzo”, want ook de man moet onderdanig zijn. Voor hem geldt dat hij onderdanig moet zijn aan de instelling van het huwelijk en daarin zijn plaats moet innemen op de wijze die in overeenstemming met Gods gedachten is.

De man moet “met verstand” bij zijn vrouw ‘wonen’. Met ‘wonen’ wordt zijn hele omgang met haar bedoeld en niet slechts de seksuele omgang. In zijn omgang met haar moet hij zich niet laten leiden door zijn hartstochten, maar door het inzicht dat hij heeft in haar persoon. Daarvoor moet hij “verstand” van haar krijgen. Hij moet in haar willen investeren, zijn best doen om haar te begrijpen.

Het is een bekend en tegelijk beschamend gegeven dat mannen vaak meer inzicht in technische dingen hebben dan in hun vrouw. Dat komt ook door hun egoïsme. Mannen denken dat vrouwen zijn zoals zijzelf en kunnen zich slecht inleven in de gevoelens van hun vrouw.

De vrouw is “een zwakker vat”. Met ‘vat’ wordt ‘lichaam’ bedoeld (2Ko 4:7; 1Th 4:4). De vrouw is zwakker in lichamelijke en emotionele zin, maar niet in geestelijke zin. Denk maar eens aan een vrouw als Debora die Barak aanspoorde op de vijand af te gaan met de verzekering dat hij de overwinning zou behalen (Ri 4:4-7). Het gaat hier om het zwakkere van het lichaam en de daaraan verbonden gevoelens. Dat een vrouw daarin anders is, moeten mannen weten en dat moet hun gedrag tegenover haar bepalen. Het moet hun niet een superioriteitsgevoel geven, waarmee ze wat laatdunkend neerkijken op hun vrouw. Nee, de man moet gaan begrijpen dat zij veel heeft wat hij mist en daarvoor moet hij haar eren.

Een extra reden om haar te eren en niet minderwaardig te behandelen is het feit dat zij een “mede-erfgenaam van [de] genade van [het] leven” is. Ook zij heeft door genade deel gekregen aan het leven. Dit leven zal in zijn volle betekenis worden geleefd in het vrederijk, dat is de erfenis. God maakt geen verschil tussen mannen en vrouwen bij het deel dat Hij ieder van de Zijnen aan de erfenis geeft.

Mannen gedragen zich vaak als heersers en vergeten dat ze hoofd zijn. Ook vergeten ze dat het heersen nog toekomst is en dat in de toekomst de vrouwen ook zullen heersen. Als vrouwen trouwer de Heer gediend hebben, zullen zij een groter aandeel in het heersen krijgen. Zo moet de man naar zijn vrouw kijken, zoals God haar ziet.

“De gebeden”, dat is het contact met God, worden “verhinderd” als de man niet goed met zijn vrouw omgaat. De geringschatting van de vrouw door de man zal het gebedsleven negatief beïnvloeden. Er ligt dan geen kracht in of het wordt helemaal nagelaten. Dat is een kwalijke situatie. Het is Gods bedoeling dat man en vrouw samen de Heer dienen, in Zijn werk bezig zijn, met ieder een eigen werk. In een goed huwelijk zullen ze daar samen over praten en samen voor bidden. Dat zal hen ervoor bewaren dat ze langs elkaar heen gaan leven. Het gemeenschappelijk gebed van man en vrouw is dan ook van het grootste belang.

1Pt 3:8. Ingeleid door “ten slotte” wordt – na de huisknechten (1Pt 2:18-25) en de huwelijkspartners (1Pt 3:1-7) – een laatste groep aangesproken. Het betreft “allen”, dat is het gezelschap van alle gelovigen. Daartoe behoren vanzelfsprekend ook de voorgaande groepen. Allen worden aangesproken in hun onderlinge gedrag, hoe ze met elkaar omgaan en elkaar benaderen.

Voorop staat dat ze “eensgezind” moeten zijn. De gelovigen bevinden zich in een vijandige wereld. De vijand is erop uit de gelovigen uit elkaar te drijven. Het enige wapen daartegen is eensgezindheid, dat wil zeggen dat ze allen hetzelfde doel hebben en dat is Christus verheerlijken. Als de gelovigen gericht zijn op de Heer Jezus en Hem voor de aandacht hebben in hun onderlinge verhoudingen, zal het de vijand niet gelukken verdeeldheid te zaaien. Integendeel, zij zullen hierdoor overwinningen op de vijand behalen.

Hun gezindheid zal hen “medelijdend” laten zijn met lijdende gelovigen, maar hen ook brengen tot medelijden met verloren mensen. Medelijden is meevoelen met de nood van anderen en proberen daarin tot steun te zijn. Dat geldt wel speciaal ten aanzien van de medegelovigen. Voor hen behoren we “vol broederlijke liefde” te zijn. Het is een waar genot om in een vijandige wereld, waar blinde haat en koude gevoelens het klimaat bepalen, tot een gezelschap te behoren waar liefde in rijke mate de atmosfeer bepaalt.

Als gelovigen elkaar ontmoeten in samenkomsten of bij elkaar thuis, zou dat de ervaring moeten geven die iemand opdoet wanneer hij, verkleumt door de snijdende kou buiten, een vertrek binnenstapt waar de warmte als een deken over hem heen komt. Diezelfde ervaring moet ook een ongelovige opdoen als hij met een gelovige in contact komt.

Het gezelschap van gelovigen behoort ‘welgezindheid’ uit te stralen naar ieder die zich er bevindt. Het is het tegenovergestelde van een houding die schrik aanjaagt en afstoot. Het is een houding waardoor een ander zich aangetrokken en aanvaard voelt.

Bij die houding past niet een handelen vanuit de hoogte, waardoor de ander het gevoel krijgt dat hem een gunst wordt verleend. Nee, bij welgezindheid past ‘nederigheid’, want de gelovige weet dat ook hijzelf een voorwerp van de welgezindheid van God en de Heer Jezus is. Alles wat hier van de gelovigen wordt gevraagd, is volmaakt te zien bij de Heer Jezus.

1Pt 3:9. Zo was er bij Hem ook niet het vergelden van “kwaad met kwaad” of het beantwoorden van “schelden met schelden”. Zijn reactie op alle kwaad dat Hem werd aangedaan en alle scheldwoorden die tegen Hem zijn geuit, was zegen. Als je op Hem wilt lijken, bid Hem dan dat je ook zo mag reageren.

Een extra aansporing om hierin op Hem te lijken is dat je mag weten dat jij “ertoe bent geroepen zegen te beërven”. Jij had daar vroeger ook geen deel aan. Nu wel. Gun je het anderen om er deel aan te hebben? De Heer gunde het jou wel. Volg Hem dan hierin na en wens anderen toe dat zij ook aan de zegen van het vrederijk deel zullen hebben, want dat wordt met het beërven van de zegen bedoeld.

1Pt 3:10. De zegen van het vrederijk is niet alleen iets wat we in de toekomst zullen genieten. Ook nu al is het mogelijk om het ware leven te genieten en goede dagen te zien. Wie wil dat nu niet? Ook ongelovigen willen dat. Je hoort die wens doorklinken in de groet die we als mensen gebruiken door ‘goede dag’ tegen elkaar te zeggen. Om echt goede dagen te beleven naar de rijke inhoud die hier wordt bedoeld en waardoor het alleen mogelijk is, citeert Petrus enkele verzen uit Psalm 34 (Ps 34:13-17).

Wil je “[het] leven … liefhebben en goede dagen zien”, dan is het noodzakelijk je mond niet te gebruiken voor het spreken van kwade en bedrieglijke dingen. Dat is nogal wat. Het sluit in elk geval uit dat een mens die geen nieuw leven heeft, ooit het ware leven kan genieten en goede dagen zal zien. Alleen door hen die nieuw leven hebben, dat is leven uit God, kan dit in praktijk worden gebracht. Als je dicht bij de Heer blijft, kun jij eraan beantwoorden.

1Pt 3:11. Ook de andere voorwaarden in dit gedeelte zijn belangrijk. Ze bestaan uit iets dat negatief is en uit iets dat positief is. Het negatieve is dat je je afkeert van het kwade en het positieve is dat je het goede doet. Je ziet dat het negatieve wordt opgevolgd door het positieve. Het is niet de bedoeling dat je leven wordt gekenmerkt door alles wat je niet doet, maar dat het wordt gekenmerkt door het doen van wat goed is.

Wat het doen van het goede inhoudt, lees je vervolgens. Het gaat om het zoeken van de vrede en dat op een intensieve manier. Je moet ernaar jagen, je er volledig voor inzetten. Vrede is niet slechts de afwezigheid van oorlog. Het is de innerlijke rust als gevolg van de gemeenschap met God in het gaan van Zijn weg, met het vertrouwen dat Hij zorgt voor wat nodig is en beschermt tegen gevaren. Deze vrede staat voortdurend onder druk, want de omstandigheden proberen je die vrede te ontnemen. Daarom moet je ernaar jagen.

1Pt 3:12. Om je daarin te bemoedigen vervolgt het citaat met je te richten op de Heer. Je mag weten dat Zijn ogen constant op je gericht zijn. Hij ziet dat je graag wilt genieten van wat Hij geeft. Hij weet ook dat er krachten en machten zijn die jou belagen en dat die veel sterker zijn dan jij bent. Als jij je dat ook bewust bent, zul je tot Hem roepen om hulp. Je mag dan weten dat Zijn oren open zijn voor jouw smeken. Hij hoort je en neemt het voor je op tegen hen die het kwade tegen jou beramen.

Lees nog eens 1 Petrus 3:7-12.

Verwerking: Hoe kun jij een zegen zijn voor je omgeving?

Copyright information for DutKingComments