1 Samuel 14:24

Het voedselverbod van Saul

Het is duidelijk dat de HEERE aan het werk is en dat Hij Israël verlost heeft. Dit is het hoogtepunt van deze geschiedenis. We zien hoe Hij in genade voor Zijn volk opkomt, terwijl het volk als geheel Hem de rug heeft toegekeerd.

Het leger trekt verder om de Filistijnen definitief te verslaan. Saul maakt er een prestigezaak voor zichzelf van. Hij heeft het over “mijn vijanden”. Saul spreekt niet over de HEERE, niet over Israël, maar alleen over zichzelf. Hij bezweert vanwege zijn eigen wraakgevoel dat het volk niet zal eten, voordat hij zich heeft gewroken. Saul zweert meerdere keren in dit hoofdstuk (1Sm 14:24; 39; 44) en alle keren heeft hij zich niet gehouden aan wat hij heeft gezworen.

Het karakter van de dwaasheid van Saul is wetticisme. Hierdoor legt hij een gebod op het volk dat het van kracht berooft. Daardoor wordt het volk afgemat. Geloof en het tot zich nemen van wat God geeft, geeft nieuwe moed en kracht. Een wettische gezindheid en een steeds maar spreken over geboden en verboden, verlamt het volk van God. Mensen die dat doen, hebben ook geen ruimte in hun denken voor geloofsdaden als die van een Jonathan. Dat vinden ze ook niets, want dat is buiten de oude, vertrouwde paden.

De uitvaardiging van dit strenge bevel is:

1. Niet-staatkundig en onverstandig. Het kan er wel op lijken dat tijd wordt gewonnen die anders aan eten wordt besteed, maar in werkelijkheid verliest het volk de kracht voor de vervolging.

2. Heerszuchtig en onvriendelijk voor het volk. Als het volk een feestmaal had willen houden, zou er iets voor het verbod te zeggen zijn geweest, maar hun te verbieden voedsel te gebruiken, hoewel zij hongerig zijn, is wreed.

3. Goddeloos, omdat Saul er door een vloek en een eed de Naam van God aan verbindt. Dit is niet de goede manier van regeren. Zij die over anderen gesteld zijn, mogen wel berispen en straffen, maar zij mogen hun minderen niet vervloeken. Als David over een van zijn vijanden spreekt als iemand “die de vloek liefgehad” heeft (Ps 109:17-18), bedoelt hij misschien Saul.

Het volk is aan het bevel van Saul gehoorzaam, maar wat is het een kwelling als zij in het bos komen waar ze honing zien vloeien. Dit betekent een grote verzoeking voor het volk. De schrik voor Saul zit er echter zo diep in, dat zij uit vrees voor de vloek van Saul niet eens van de honing durven te proeven.

Saul heeft door zijn wettische optreden de weg van het volk tot de zegen van het land afgesloten. Kanaän is immers een land dat van honing vloeit. Hier hebben wij er een voorbeeld van. Zij kunnen als het ware honing uit de rots zuigen (Dt 32:13b). De zoetigheid zal hun snel nieuwe energie kunnen geven. Dat zien we bij Jonathan.

Copyright information for DutKingComments