1 Samuel 14:24-46

Het voedselverbod van Saul

Het is duidelijk dat de HEERE aan het werk is en dat Hij Israël verlost heeft. Dit is het hoogtepunt van deze geschiedenis. We zien hoe Hij in genade voor Zijn volk opkomt, terwijl het volk als geheel Hem de rug heeft toegekeerd.

Het leger trekt verder om de Filistijnen definitief te verslaan. Saul maakt er een prestigezaak voor zichzelf van. Hij heeft het over “mijn vijanden”. Saul spreekt niet over de HEERE, niet over Israël, maar alleen over zichzelf. Hij bezweert vanwege zijn eigen wraakgevoel dat het volk niet zal eten, voordat hij zich heeft gewroken. Saul zweert meerdere keren in dit hoofdstuk (1Sm 14:24; 39; 44) en alle keren heeft hij zich niet gehouden aan wat hij heeft gezworen.

Het karakter van de dwaasheid van Saul is wetticisme. Hierdoor legt hij een gebod op het volk dat het van kracht berooft. Daardoor wordt het volk afgemat. Geloof en het tot zich nemen van wat God geeft, geeft nieuwe moed en kracht. Een wettische gezindheid en een steeds maar spreken over geboden en verboden, verlamt het volk van God. Mensen die dat doen, hebben ook geen ruimte in hun denken voor geloofsdaden als die van een Jonathan. Dat vinden ze ook niets, want dat is buiten de oude, vertrouwde paden.

De uitvaardiging van dit strenge bevel is:

1. Niet-staatkundig en onverstandig. Het kan er wel op lijken dat tijd wordt gewonnen die anders aan eten wordt besteed, maar in werkelijkheid verliest het volk de kracht voor de vervolging.

2. Heerszuchtig en onvriendelijk voor het volk. Als het volk een feestmaal had willen houden, zou er iets voor het verbod te zeggen zijn geweest, maar hun te verbieden voedsel te gebruiken, hoewel zij hongerig zijn, is wreed.

3. Goddeloos, omdat Saul er door een vloek en een eed de Naam van God aan verbindt. Dit is niet de goede manier van regeren. Zij die over anderen gesteld zijn, mogen wel berispen en straffen, maar zij mogen hun minderen niet vervloeken. Als David over een van zijn vijanden spreekt als iemand “die de vloek liefgehad” heeft (Ps 109:17-18), bedoelt hij misschien Saul.

Het volk is aan het bevel van Saul gehoorzaam, maar wat is het een kwelling als zij in het bos komen waar ze honing zien vloeien. Dit betekent een grote verzoeking voor het volk. De schrik voor Saul zit er echter zo diep in, dat zij uit vrees voor de vloek van Saul niet eens van de honing durven te proeven.

Saul heeft door zijn wettische optreden de weg van het volk tot de zegen van het land afgesloten. Kanaän is immers een land dat van honing vloeit. Hier hebben wij er een voorbeeld van. Zij kunnen als het ware honing uit de rots zuigen (Dt 32:13b). De zoetigheid zal hun snel nieuwe energie kunnen geven. Dat zien we bij Jonathan.

Jonathan neemt honing

Jonathan heeft de vloek niet gehoord en is daarom vrij om van de honing te eten. Dat doet hij dan ook. Hij staat buiten het bereik van de vloek. Dit is er een beeld van dat geloof en wet elkaar uitsluiten. Jonathan is als de Heer Jezus Die onderweg uit de beek heeft gedronken (Ps 110:7). Jonathan geniet, in beeld, een kort moment van de aardse dingen, niet van wereldse dingen. Wetticisme is ook het elkaar verbieden van de aardse dingen te genieten. We moeten het genieten van de aardse dingen ook niet overdrijven, alsof het genieten daarvan het enige is waaruit het leven bestaat.

Bij Jonathan zien we hoe het kan. Hij proeft onderweg van de honing, terwijl zijn oog op de strijd gericht blijft. Hij gaat niet zitten om op zijn gemak zijn buik vol honing te eten. Hij proeft “een beetje” (1Sm 14:29; Sp 24:13; Sp 25:16; 27; vgl. Ri 7:6). De strijd blijft het doel. We moeten enerzijds leren de dwaasheid van Saul te vermijden en anderzijds moeten we van Jonathan leren op welke wijze we van de aardse zegeningen mogen genieten.

Zodra Jonathan heeft gegeten, wordt hem verteld over de vloek die zijn vader heeft uitgesproken. Er wordt bij gezegd dat de vloek van zijn vader de oorzaak is van de uitputting van het volk. Vloek geeft geen kracht om te doen wat wordt gevraagd, maar werkt juist verlammend. Jonathan schaamt zich er niet voor te wijzen op de domheid van zijn vader. In plaats van zijn volk aan te voeren in de strijd en het daarbij alle middelen ter beschikking te stellen, plaatst Saul het volk onder een wet. Daardoor stort hij het volk in het ongeluk. Ditzelfde wordt gezegd van Achan (Jz 7:25).

Jonathan spreekt erover hoeveel groter de zegen zou zijn geweest als zijn vader niet zo dwaas zou hebben gehandeld. Ook onze geestelijke zegen zou groter zijn als velen onder ons niet zo wettisch of wereldsgezind zouden zijn. Het gevaar komt van beide kanten. Onderdrukking of vrijheid voorkomt een grote overwinning.

Het gebruik van een beetje honing heeft Jonathan weer kracht gegeven. Hij kan daardoor weer helder zien. Honing spreekt van de zoetheid van de natuurlijke betrekkingen. Hoe goed kan het zijn als een strijder in het werk van de Heer een ogenblik rust neemt en geniet van zijn familie, zijn vrouw, zijn kinderen. Daardoor krijgt hij kracht om weer verder te kunnen strijden. Ook van het gebod van de HEERE staat geschreven dat het de ogen verlicht om te weten wat er moet gebeuren (Ps 19:9b). Het geeft aan dat ware verlichting wordt gevonden op het pad van gehoorzaamheid aan Gods Woord.

Het volk eet vlees met het bloed

Hoewel het volk uitgeput is, behaalt het de overwinning op de Filistijnen. Maar juist ook door deze uitputting vergeet het volk de wet van God aangaande het verbod om vlees met zijn bloed te eten. Zo veroorzaakt de ene zonde van Saul de andere zonde van het volk. Als de avond is gevallen, schiet het volk door naar de andere kant en eet vlees met het bloed. In plaats van volstrekte onthouding van voedsel, geeft het zich ongeremd over aan hun begeerte om te eten. Hetzelfde zien we soms bij kinderen die zijn opgevoed onder de wet. Als ze eenmaal op eigen benen staan, geven ze zich over aan een losbandig leven.

Als aan Saul wordt meegedeeld wat het volk doet, wordt hij weer ineens de vrome Saul die zich om Gods geboden lijkt te bekommeren. Hij spreekt er schande van dat het volk zich bezondigt. Dat hij er zelf de oorzaak van is, komt niet bij hem op. Hij zoekt niet de fout bij zichzelf. Wel heeft hij een oplossing voor dit probleem, echter zonder tot zelfoordeel te komen.

Saul is de wettische mens in de volle zin van het woord. Als zo iemand iets ziet dat uiterlijk niet deugt, uit hij daarover krachtige verwijten. Ook de oplossing die zo iemand aandraagt, is er een van eigen makelij. Hij maakt zichzelf tot middelpunt van een godsdienstig gebeuren. De grote offersteen moet bij hem worden gebracht en ook de dieren die moeten worden geslacht, moeten bij hem worden gebracht.

Dan bouwt Saul zijn eerste altaar, dat waarschijnlijk ook zijn laatste is. Een verworpen koning bouwt samen met een verworpen priester een altaar. Hij is geen jonge gelovige, maar een al oudere man die dit nog niet eerder heeft gedaan. Dat is tragisch.

Saul krijgt geen antwoord van God

Saul ziet zijn kans om zoveel mogelijk voordeel uit de situatie te halen en de nederlaag voor zijn vijanden zo groot mogelijk te maken. Hij wil dan ook de nacht doorgaan met achtervolgen. Het volk lijkt daar gelaten op te reageren, heel anders dan de wapendrager dat bij Jonathan in 1Sm 14:7 doet. De priester meent dat het beter is om toch eerst God te vragen. Eerder heeft Saul hem op het laatste moment verhinderd dat te doen (1Sm 14:19).

Saul gaat op het voorstel van de priester in. Hij vraagt aan God of hij de Filistijnen achterna zal trekken en of God ze dan in de hand van Israël zal geven. Zijn vragen klinken goed, maar zijn geest is niet onderworpen. Hij wil direct antwoord en hij wil een antwoord dat hem bevredigt. Nu komt er geen antwoord van God. Eerder wilde Saul niet, nu wil God niet. Er komt een einde aan het geduld van God. Een mens kan tot God komen in een gezindheid waarop God niet kan reageren (Jk 4:3). Iemand die met oprecht berouw komt, zal altijd antwoord van God krijgen, daarvoor neemt God alle tijd.

Jonathan als schuldige aangewezen

Ook van dit zwijgen van God vraagt Saul niet zichzelf af hoe het komt. Hij denkt totaal niet aan zichzelf als oorzaak. Hij is er helemaal blind voor. Hij spreekt wel uit dat de HEERE Israël verlost. Dat is bij godsdienstige mensen altijd de vermenging: eigengereidheid en ook het uitspreken van waarheden.

Evenals eens Jefta (Ri 11:30; 34-35) is Saul bereid zijn kind op te offeren aan zijn wetticisme in de overtuiging dat dit recht is voor God. Op de dreigementen van Saul om te vertellen wie de oorzaak van het zwijgen van God is, reageert het volk niet. Het volk wil Jonathan niet verraden.

Als Saul er via het volk niet achter komt, probeert hij het via het lot. Daarbij gaat hij niet stam na stam na, maar maakt direct een scheiding tussen zichzelf en Jonathan enerzijds en het volk anderzijds. Hij lijkt niet te veel tijd te willen verliezen met het volgen van ingewikkelde procedures, al zijn die naar Gods wil. Ook hier berust het volk weer in de wil van Saul.

Saul beveelt God de waarheid aan het licht te brengen. God laat Zich niet bevelen, maar Hij bestuurt wel het lot. Het lot wijst Saul en Jonathan aan. Daardoor gaat het volk vrijuit. God spaart Zijn volk. Saul beveelt vervolgens dat het lot wordt geworpen tussen hem en Jonathan. Hij weet dat het niet op hem kan vallen, maar voor de vorm laat hij toch het lot werpen. Inderdaad wordt Jonathan aangewezen.

Dan beveelt Saul Jonathan te vertellen wat hij heeft gedaan. Jonathan is vol overgave. Hij getuigt van wat hij heeft gedaan. Jonathan verontschuldigt zich niet door te zeggen dat hij het gebod van Saul niet heeft gehoord. Deze onwetendheid wordt noch door Jonathan, noch door het volk aangevoerd. Jonathan is bereid te sterven. Zijn houding is prachtig. Hij komt niet in verweer, hij begint ook niet zijn vader aan te vallen vanwege diens dwaasheid. Hij erkent zijn daad, maar niet als zonde.

Na de ‘belijdenis’ van zijn zoon Jonathan barst Saul los. Het slechte hart van Saul is bereid zijn zoon te doden. In zijn dwaasheid is hij in staat de enige man van geloof onder hen te doden. Hij heeft het gezworen en dus zal hij woord houden. Hoe ver is Saul van de genade verwijderd! Hij heeft er zelf geen deel aan en weet daardoor ook van geen genade tegenover anderen, zelfs niet tegenover zijn eigen zoon die een zo grote overwinning voor Israël heeft behaald.

Het volk verlost Jonathan

Dan krijgt Jonathan steun. Het volk neemt het voor hem op. Het volk getuigt van de daad van Jonathan als “met Gods [hulp] gedaan” en spreekt hem vrij. Het volk ziet de daad van Jonathan als een daad waarin hij zich aan Gods kant heeft geschaard en met Hem in hetzelfde werk bezig is geweest. Zijn ongehoorzaamheid aan zijn vader wordt hierdoor tenietgedaan. Het zou het volk ook iets te zeggen moeten hebben dat het hier tegen zijn koning getuigt, een koning die het juist zo heeft begeerd en die ze hebben bejubeld.

Een optreden als dat van Jonathan kan alleen als iemand op de hoogte is van Gods gedachten en zich daarbij aansluit. De werker gaat dan te werk zoals God, hij volgt de manier van God. Dit zien we bijvoorbeeld ook bij de eerste christenen in het boek Handelingen.

Dat Saul moet inbinden vanwege het volk, moet een vernedering voor hem geweest zijn, zoals zoveel dingen in zijn leven voor hem vernederend zijn geweest. Zou hij dat maar hebben toegegeven. We horen niet dat Saul erkent dat hij fout is geweest. In hem zien we hoe het vlees werkt. Het onderscheidt de wil van God niet en heeft geen medelijden met hen die duidelijk met God leven. Het verandert overwinning in nederlaag en maakt het door God gegeven gezag te schande door zijn extreme bevelen. Het verandert vreugde in rouw en verontwaardiging.

Zo heeft in veel huizen het harde wetticisme het door God gegeven gezag te grabbel gegooid en is de uitoefening van tucht niets anders dan vleselijk handelen. In zulke gevallen is het niet verbazingwekkend dat ‘het volk opstaat en spreekt’.

Het lijkt erop dat Saul de achtervolging van de Filistijnen niet afrondt. Zijn nederlaag voor zijn eigen volk heeft hem de lust benomen zich verder in te zetten om de vijanden te verjagen en te verdelgen. Daardoor is de nederlaag van de Filistijnen niet volkomen en geeft hij hun de kans weer in hun eigen woonplaatsen terug te keren. Daar kunnen ze zich voorbereiden op nieuwe aanvallen op Israël.

Copyright information for DutKingComments