1 Samuel 16:1

Inleiding

Hier begint de geschiedenis van David, een man, die met zijn zwaard en zijn pen de eer van God en de belangen van Israël heeft gediend. Het is de man die al eerder beschreven is als ‘een man naar Gods hart’ (1Sm 13:14; Hd 13:22) en die als naaste van Saul “beter is” dan hij (1Sm 15:28). David betekent ‘beminde’, ‘geliefde’. Dat is hij niet voor zijn broers, maar hij is het van de HEERE. De HEERE, dat is de Heer Jezus, is de wortel van David (Op 22:16; Op 5:5). David wortelt in Hem en komt uit Hem voort. David is voortgekomen uit het hart van God.

Er zijn enkele uitspraken die Gods keus van David op bijzondere wijze laten uitkomen. Zo is hij “een man” die door de HEERE is “uitgezocht” (1Sm 13:14). Hij is door de HEERE “gevonden” als “Mijn dienaar” (Ps 89:21), hij is door de HEERE “gezien als “koning” (1Sm 16:1) en “heeft hem de opdracht gegeven een vorst te zijn over Zijn volk” (1Sm 13:14). David is in veel opzichten een schitterend type van de Heer Jezus. Keer op keer zullen we in zijn geschiedenis aan Hem worden herinnerd.

David is de derde hoofdpersoon van dit bijbelboek. Van de twee andere hoofdpersonen, Samuel en Saul, is ons al veel bekend geworden. Samuel en Saul zijn beiden van de HEERE gebeden, er is om hen gevraagd. Om Samuel is aan de HEERE gevraagd door een Godvrezende moeder (1Sm 1:11; 20). Om Saul is ook gevraagd en wel door een heel volk, hoewel een van God afwijkend volk (1Sm 8:5). Saul betekent ‘gevraagd’ of ‘begeerd’.

Saul is de man naar het hart van het volk. Door hem te geven heeft God het volk gegeven waar het om heeft gevraagd. De wens om een koning te hebben was niet verkeerd, want God had het in Zijn hart hun een koning te geven. Ze vragen echter niet naar Gods tijd en motieven en ook niet naar Gods man. Ze willen een koning omdat ze willen zijn als de volken. God gebruikt hun vraag echter om het contrast te laten zien tussen hun smaak en Zijn smaak. Hij komt eerst tegemoet aan hun verlangens om daarna te laten zien wie er aan Zijn verlangens beantwoordt. We zien hier het beginsel: “Niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke” (1Ko 15:46).

David vormt een groot contrast met zowel Samuel als Saul. Om David is namelijk door niemand gevraagd. Hij wordt zelfs vergeten. Niemand denkt aan hem (vgl. Pr 9:14-15). Alleen God denkt aan hem (1Sm 13:14). Hij is dan ook Gods soevereine gave naar de wensen van Zijn hart. De HEERE zegt dat Hij David als koning voor Hem heeft gezien (1Sm 16:1), David is Zijn keus. Dat staat tegenover de wijze waarop Saul koning is geworden. Hij is de keus van het volk. Saul beantwoordt aan hun zoeken naar eigen eer. David zal beantwoorden aan de eer van God.

Samuel moet David gaan zalven

Samuel heeft het er moeilijk mee om afscheid van Saul te nemen. Hij kent Gods gedachten over Saul. Dat maakt hem echter niet blij, maar verdrietig. Zijn verdriet is niet vluchtig. Gods verwerping van Saul maakt diepe indruk op hem en hij rouwt daarover. Hij is zich bewust hoezeer Saul is afgeweken. Hoe moet het met het volk? God ziet zijn rouwen. Hij zegt niet tegen hem dat hij niet mag rouwen, maar berispt hem omdat hij lang genoeg heeft gerouwd.

God zegt tegen Samuel waarom hij kan ophouden met rouwen. Het is de beslissing van God. Al zijn gebeden en tranen kunnen God niet bewegen dat te herroepen (vgl. 2Sm 12:22-23). Dat God Saul heeft moeten verwerpen, heeft te maken met Zijn handelen met hem op grond van zijn gedrag. God kon met hem niet verdergaan. Hij moest hem verwerpen en kon hem niet als koning over Zijn volk handhaven. Nu wil God dat David als plaatsvervanger van Saul wordt gezalfd. Dat moet in het geheim gebeuren en ook stilgehouden worden. Het is niet Gods bedoeling om van David een opstandeling te maken die na zijn zalving Saul met geweld verjaagt en diens plaats inneemt.

God deelt Zijn gedachten mee, opdat we de dingen zullen zien zoals Hij ze ziet en ze zullen voelen zoals Hij ze voelt. Als verdriet de overhand houdt, kan God niet verdergaan. Als Hij zegt dat het genoeg is, biedt Hij tegelijk een nieuw perspectief. Samuel krijgt de opdracht zijn hoorn met olie te vullen. Hij moet iemand gaan zalven.

De hoorn spreekt van kracht (vgl. Lk 1:69). Voor wat Samuel moet gaan doen, is geestelijke kracht nodig. De hoorn komt van een offerdier. Het doet eraan denken dat het koningschap van David is gebaseerd op het offer van de Heer Jezus, waarnaar elk offer in het Oude Testament verwijst. De grondslag van de zalving van David is een heel andere dan die van Saul. Saul is gezalfd uit een kruik (1Sm 10:1), een symbool van breekbaarheid.

Voor de zalving moet Samuel naar Bethlehem gaan. Hij moet zich melden bij Isaï, want een van diens zonen is door God uitgezocht om koning te zijn. De naam van David wordt niet door God genoemd. “Isaï” betekent ‘Jahweh bestaat’. In Bethlehem is de grondslag van het geslacht gelegd. Daar heeft Boaz gewoond (Ru 2:4). Isaï is de zoon van Obed en Obed is de zoon van Boaz en Ruth (Ru 4:21-22). David is de achterkleinzoon van Boaz en Ruth.

Bethlehem ligt in het gebied van de stam Juda. Daaruit komt naar de profetie van Jakob de Messias voort (Gn 49:10; Mi 5:1a). Bethlehem betekent ‘broodhuis’. Dat is de plaats waar zegen vandaan komt. De Heer Jezus is “het levende brood” (Jh 6:51). Het huis van de Vader is het ware ‘broodhuis’. De Heer Jezus is op aarde gekomen om de voorraadkamers daarvan te openen en de geestelijke honger op aarde te beantwoorden met de overvloed van de Vader.

Copyright information for DutKingComments