1 Samuel 17:9

Goliath hoont Israël

Goliath komt naar voren en spreekt zijn uitdagende woorden. Zijn honen bestaat eruit dat hij de Israëlieten “dienaren van Saul” noemt. Met zijn brallende taal daagt hij Israël uit tot een gevecht met hem. Het betekent de ondergang van de reus, want hij hoont wel, maar hij heeft geen besef van God. Als God in Israël een volk op aarde heeft, zal de reus met Hem te maken krijgen, al is er wat Israël betreft nog zo weinig van God te zien. Als de Filistijn Israël ziet kan hij wel denken dat het volk geen God heeft, maar ongeloof kijkt nooit verder dan wat het met het oog waarneemt. Ook de verhalen uit het verleden die duidelijk het bestaan van God bewijzen, worden door het ongeloof als verzinsels van de hand gewezen.

Tegelijk is het schokkend om te zien dat het besef van het volk dat het Gods volk is, ook niet bij het volk zelf aanwezig is. De honende woorden van Goliath, als het ware zijn geloofsbelijdenis, bewerken angst bij Saul en het hele volk. Het hele tafereel toont de machteloosheid van Gods volk en de absolute behoefte aan een bevrijder. Die wordt gevonden in David, de man aan wie niemand denkt. We lezen niet over Jonathan. Hij is wel een geloofsheld, maar toch niet van het kaliber van David, hij reikt niet tot diens niveau. David is een beeld van de Heer Jezus, Jonathan van een gelovige.

Dat de taal van Goliath niets anders dan snoeverij is, blijkt ook als hij verslagen is. De Filistijnen hebben, toen hij gedood was, zich niet aan zijn woord gehouden en zich niet als dienaren aan Israël onderworpen.

Copyright information for DutKingComments