1 Samuel 21:6-9

Inleiding

Davids weg als vluchteling begint. Hij is vogelvrij verklaard en wordt opgejaagd door Saul. Zijn weg begint met twee fouten. Zijn eerste fout is dat hij door bedrog Achimelech in zijn zaak betrekt. Het resultaat is dat het hele geslacht van Achimelech wordt uitgeroeid. Zijn tweede fout is dat hij naar Achis gaat. Tegelijk heeft David op zijn vlucht meerdere psalmen geschreven die uiting geven aan zijn gevoelens. In die psalmen komt de Geest van Christus tot uiting.

David bij Achimelech

David heeft eerst bescherming bij Samuel gehad. Toch was hij daar niet veilig voor Saul. Ook zijn vriend, prins Jonathan, heeft hem geen blijvende bescherming kunnen bieden. Nu hij echt een vluchteling is, van alle hulp en bescherming verstoken, gaat hij naar de priester Achimelech in Nob. Hij doet dat om naar de wil van God te vragen (1Sm 22:10). Bij de priester zijn namelijk de urim en tummim om Gods wil te kennen.

Achimelech verwondert zich erover dat David alleen is. Er zijn wel anderen bij hem (Mk 2:26), maar dat zijn waarschijnlijk enkele van zijn mannen en geen leden van de hofhouding van Saul die gewoonlijk met hem meegingen als hij iets voor Saul moest gaan doen. Achimelech weet niet dat David op de vlucht is en David zwijgt daar ook over. In plaats van eerlijk te zeggen dat hij voor Saul op de vlucht is, verzint hij een verhaal over een geheime opdracht van Saul. Hij liegt de priester voor. Zijn vertrouwen op de HEERE is verdwenen en hij leeft in vrees voor mensen. Dat brengt een mens tot een handelen waardoor een smaad op de Naam van de HEERE wordt geworpen en anderen kwaad wordt gedaan. Hij is hier een waarschuwend voorbeeld voor ons.

David vraagt twee dingen aan Achimelech: brood (1Sm 21:3) en een zwaard (1Sm 21:8). Hij wenst vijf broden. Achimelech antwoordt dat er alleen “heilig brood” is, dat wil zeggen de toonbroden (1Sm 21:6). Deze hebben een week op de gouden tafel in het heilige gelegen en moeten door nieuwe broden vervangen worden. David mag die hebben voor zichzelf en zijn mannen onder voorwaarde dat de mannen zich van hun vrouwen hebben onthouden.

David antwoordt dat de mannen drie dagen geen omgang met hun vrouw hebben gehad en dat “de voorwerpen van de jongens heilig zijn”. De “voorwerpen” zijn hun kleding en andere persoonlijke bezittingen. Ook die zijn niet in aanraking geweest met iets wat onrein is (Lv 13:58; Ex 19:10).

David trekt de conclusie dat dit toonbrood, omdat het op het punt staat vervangen te worden door vers brood, “in zekere zin gewoon [brood]” is. Het oude brood heeft zijn taak voor het aangezicht van de HEERE verricht en kan nu genuttigd worden. De Heer Jezus, de Zoon van David, keurt deze conclusie goed (Mt 12:3-4). De Heer verwijst naar deze geschiedenis omdat deze illustreert wat Zijn volk op dat moment met Hem doet. Hij laat met de aanhaling van deze geschiedenis zien dat het houden van ceremoniële gebruiken voor Hem geen waarde heeft als de door God gezalfde Koning door Zijn volk wordt verworpen.

Doëg

Tussen de bedrijven door wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van Doëg “op die dag”. Doëg is erbij als David verschijnt en heeft mogelijk zelfs het een en ander gehoord. Waarom hij bij de tabernakel is, wordt niet vermeld. Het lijkt erop dat deze vijand van Gods volk niet ongodsdienstig is. Er wordt van hem gezegd dat hij zich “daar voor het aangezicht van de HEERE afgezonderd” heeft. Misschien heeft hij een gelofte gedaan. Als dat het geval is, is zijn godsdienstigheid niets anders dan de godsdienstigheid van Saul. Hij is “iemand van de dienaren van Saul”. Hij is echter niet zomaar een dienaar. Saul heeft hem een hoge positie gegeven, want hij is zijn machtigste herder.

David krijgt het zwaard van Goliath

David wil behalve brood ook een wapen. Als verklaring voor het feit dat hij ongewapend is, zegt hij dat de zaak van de koning haast had. Hier liegt hij weer. Een goede krijgsman zal ook nooit zonder wapen op weg gaan. Voor ons ligt hier de les dat er geen excuus is als wij tijdens de dagelijkse werkzaamheden geen rekening houden met God en het geestelijke wapen van Zijn Woord. Juist als er bij een zaak haast geboden is, is het belangrijk afhankelijk te zijn van Gods leiding door Zijn Woord en Geest.

Achimelech wijst David op het enige wapen dat hij kan leveren en dat is het zwaard van Goliath, waarbij hij opmerkt dat deze Filistijn door David verslagen is. Hij biedt het David aan om mee te nemen. Praktisch gezien betekent het dat David geen kleine jongen is. Anders zou hij dat grote zwaard niet kunnen hanteren. Ook toen hij tegen Goliath streed, was hij geen kleine jongen. Toen al had hij diens zwaard genomen en er het hoofd van de Filistijn mee afgehakt (1Sm 17:51). Hij heeft het toen niet bij zich gehouden, maar als het ware aan de HEERE gewijd. Daarom ligt het nu bij Achimelech, achter de efod.

Hier worden het zwaard en de efod met elkaar verbonden. Dat ziet op de verbinding die er is tussen het Woord van God en de dienst van de Heer Jezus als Hogepriester. Dat er geen zwaard is dat het zwaard van Goliath kan evenaren, geldt in absolute zin voor het Woord van God, dat “het zwaard van de Geest” wordt genoemd (Ef 6:17).

Copyright information for DutKingComments