1 Samuel 26:21

Een definitieve scheiding

De reactie van Saul is een goedkoop “ik heb gezondigd”. Het klinkt goed, maar het zijn slechts woorden. Het is niet de taal van een overtuigd geweten. Saul erkent dat David hem genade heeft bewezen door hem te laten leven en dat zijn leven kostbaar is in de ogen van David. Daartegenover noemt hij zijn eigen handelen “dwaas”, dat wil zeggen goddeloos, en een ‘ernstige dwaling’. Van een erkenning van zonde tegenover de HEERE is helaas geen sprake. Er is geen sprake van “droefheid in overeenstemming met God”, want alleen díe droefheid “bewerkt een onberouwelijke bekering tot behoudenis” (2Ko 7:10a). De droefheid van Saul is “de droefheid van de wereld”, en die droefheid “bewerkt [de] dood” (2Ko 7:10b).

Zijn vraag aan David om terug te keren en zijn toezegging dat hij David geen kwaad meer zal doen, zijn ongeloofwaardig. David reageert dan ook niet op zijn woorden. Hij neemt ze niet serieus. Het oordeel over zijn eigen handelwijze en de handelwijze van Saul geeft hij over “aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:23b). Voor zichzelf weet hij dat hij niets kwaads gedaan heeft. Als bewijs daarvoor noemt hij wat Abisai als rechtvaardiging heeft gegeven om Saul te doden (1Sm 26:8).

David erkent dat de HEERE Saul inderdaad in zijn hand heeft gegeven, echter niet om hem te doden, maar om hem genade te bewijzen. Het leven van Saul is belangrijk geweest in de ogen van David en hij rekent erop dat zijn eigen leven net zo belangrijk is in de ogen van de HEERE. Aan Hem vertrouwt hij zijn leven toe en hij spreekt het verlangen uit dat de HEERE hem uit alle nood zal redden.

Hier is David nog volledig gericht op de redding door de HEERE. Enkele verzen verder, aan het begin van het volgende hoofdstuk, denkt hij dat hij toch zal omkomen door de hand van Saul en neemt hij eigen beslissingen. Dat neemt de oprechtheid van de wens van zijn hart niet weg dat de HEERE met hem zal zijn in alle nood. Het laat wel zien dat een oprecht verlangen moet worden gevolgd door een volhardend vertrouwen op de Heer.

In de laatste woorden die we van Saul tot David hebben, erkent Saul dat David zal zegevieren. Dat zijn profetische woorden en dat van de lippen van de man die vanaf het begin Davids ongeluk heeft gezocht. Hij kan niet anders dan getuigenis geven van de trouw van deze man van Gods keus (vgl. Op 3:9).

Zo heeft de wereld ook al vaak moeten erkennen dat God bij hen was die zij vervolgden. Hetzelfde zal gebeuren als de Heer Jezus terugkomt met al Zijn heiligen, om “op die dag … bewonderd te worden in allen die hebben geloofd” (2Th 1:10). Het hele gezelschap van de verlorenen, de satan en al zijn engelen, samen met allen die Christus hebben verworpen, zullen zich verenigen in de erkenning van de zegen van de door Christus verlosten en hun overwinning door het bloed van het Lam.

Dan gaan David en Saul uit elkaar. Ze zullen elkaar nooit terug zien. Saul gaat zijn ondergang tegemoet. David gaat “zijns weegs”. Welke weg dat is, zien we in het volgende hoofdstuk. Het is een eigen weg.

Copyright information for DutKingComments