1 Samuel 26:8

De speer en de waterkruik

Als David en Abisai bij Saul zijn, spreekt Abisai David erop aan dat het Gods leiding is om nu met zijn vijand af te rekenen. De vorige keer, toen Saul in de grot bij David en zijn mannen kwam, hebben zijn mannen hetzelfde voorstel gedaan en met dezelfde motivatie (1Sm 24:5). Daar zeiden ze dat David met Saul kon doen wat hij wilde. Het lijkt erop dat Abisai van de vorige keer heeft geleerd dat David het zelf niet zal doen en dat hij daarom aanbiedt het te doen. Hij zal het met Sauls eigen speer doen, met de verzekering dat één speerstoot afdoende is. Met grote zelfverzekerdheid zegt hij erbij dat een tweede keer niet nodig zal zijn.

Zou het niet een rechtvaardige vergelding zijn Saul te doden met het wapen waarmee hij zelf meerdere keren David heeft willen doden? Zou hiermee niet het Woord van God worden vervuld dat wie een kuil graaft voor een ander, er zelf in valt (Sp 26:27)?

Wat betreft de opmerking van Abisai dat het Gods leiding is dat David Saul in handen heeft, is er nog wel een les te leren. Het komt in bepaalde geloofsgemeenschappen regelmatig voor dat iemand tegen een ander zegt wat God wil dat die ander doet. Dat kan zelfs worden ingeleid met de woorden ‘zo zegt de Heere’, een zegswijze die we nergens in het Nieuwe Testament met betrekking tot de gemeente tegenkomen. Een dergelijk woordgebruik kan indrukwekkend klinken, maar het is doorgaans manipulatie en in elk geval hoogmoedig.

Iemand kan wel zeggen dat wij iets moeten doen en daarbij een beroep doen op de wil van de Heer, maar we zullen allereerst zelf overtuigd moeten zijn dat iets de wil van de Heer is. Anderen kunnen niet voor ons de wil van de Heer bepalen. God maakt Zijn wil aan ieder van de Zijnen persoonlijk bekend door Zijn Woord. Door daarin zelf te lezen, of wat door een ander is gezegd daaraan te toetsen, kunnen wij Zijn wil voor ons leven leren kennen.

David weerstaat de verzoeking met hetzelfde argument als de vorige keer. Saul is voor hem nog steeds “de gezalfde van de HEERE”. We zien hier weer die mooie karaktertrek in David dat hij het door God gevestigde gezag erkent. Hij kijkt niet naar het karakter van de waardigheidsbekleder, maar naar de positie die deze heeft. Dit is een belangrijke les voor ons in onze houding tegenover de overheid, waarvoor hetzelfde geldt (Rm 13:1-2).

In 1 Samuël 24 heeft David de zaak in de handen van de HEERE gegeven. Dat doet hij hier ook, maar hij zegt er tevens bij hoe Saul aan zijn einde zal komen. David weet dat de HEERE met Saul zal handelen. De HEERE kan met hem handelen door hem te treffen, zodat hij sterft, zoals Nabal is overkomen (1Sm 25:38). Hij kan hem ook in de strijd laten sneuvelen, wat later inderdaad gebeurt. Het geloof wacht op Gods handelen en grijpt daar niet op vooruit door de zaak in eigen hand te nemen.

David doet wel iets anders. Hij neemt de speer en de kruik van Saul mee. Daarmee ontneemt hij Saul zijn verdediging of koninklijke waardigheid en zijn verkwikking. De speer is toch het symbool van de kracht van Saul. Hij is zonder speer een zwak mens.

Copyright information for DutKingComments