1 Samuel 6:11-13

Een nieuwe wagen en zogende koeien

De Filistijnen willen nu absolute zekerheid dat ze met God te doen hebben. Zelf willen ze de ark niet terugbrengen. Ze menen dat ook niet te kunnen, want elke verplaatsing heeft hun onheil gebracht. Hun oplossing past bij de natuurlijke mens die het licht van God niet bezit.

Het lijkt hun onfatsoenlijk en ongepast om iets voor de aanbidding van God te gebruiken wat eerder een algemeen doel heeft gediend. Alles in het eerbetoon aan God moet heilig zijn, dat wil zeggen, afgezonderd van algemeen gebruik en geheel aan de dienst van God gewijd. Daarom gebruiken ze een nieuwe wagen. Hiervoor worden zij niet gestraft, zoals David later wel in de dood van Uzza, als deze de ark aanraakt (2Sm 6:3; 6-7). Als Israëlieten hadden zij namelijk beter moeten weten.

De Filistijnen rekenen nog altijd met de mogelijkheid dat alles wat er is gebeurd, toeval is. Zoiets zal bij een ware christen niet het geval zijn. De Filistijnen willen zekerheid. En God sluit Zich bij hen aan en maakt duidelijk dat Hij aan het werk is. Toch heeft het geen effect op hun verhouding tot Hem.

Door zogende koeien te gebruiken om de wagen te trekken is het menselijk ondenkbaar dat de ark veilig het land zal verlaten. Dat blijkt wel uit de beschreven feiten. Het gaat om koeien die

1. niet gewend zijn aan het juk,

2. de weg naar Beth-Semes niet kennen,

3. niemand hebben die ze begeleidt,

4. het sterke instinct bezitten van dieren om naar hun jongen terug te keren – vandaar dat ze “al loeiend” lopen – en

5. ook het instinct hebben om naar hun eigen stal te gaan.

Toch gaan ze “regelrecht, in één spoor, de weg langs, op weg naar Beth-Semes”. Dat bewijst dat een onzichtbare, sterke hand hen leidt, de onweerstaanbare hand van hun Schepper. De natuurlijke drijfveren worden overwonnen door geestelijke kracht.

Al “de dieren op duizend bergen” behoren aan God toe (Ps 50:10). Het gedierte doet wat Hij wil. Een vis levert een geldstuk als de Heer Jezus het nodig heeft (Mt 17:27). Evenzo staat een ezel klaar om Hem te dragen (Mk 11:2-6). Hij gebiedt een vis om Jona drie dagen en drie nachten te herbergen en een worm om hem een les te leren (Jn 1:17; Jn 2:10; Jn 4:7). Hij gebruikt een leeuw om een ongehoorzame profeet te doden en verbiedt deze leeuw de profeet te verscheuren (1Kn 13:24; 28). Zo houdt Hij ook de muil van de leeuwen gesloten in de kuil waar Daniël is (Dn 6:23).

De stadsvorsten, die over de ark hebben willen heersen, kunnen niet anders dan als dienstbare slaven de ark achterna gaan. In dat waarin zij trots hebben gehandeld, heeft God Zich als ver boven hen verheven getoond. Van de dieren die door de stadsvorsten worden ingezet, maar door God worden bestuurd, kunnen wij leren.

Hebben wij zoveel geestelijk inzicht dat wij tegen onze natuurlijke motieven in ons laten leiden door Gods Geest? Het is Gods bedoeling om de ark terug te brengen bij Zijn volk. Dat doet Hij in geestelijk opzicht ook vandaag nog door de Heer Jezus te laten prediken en daarvoor maakt Hij gebruik van mensen die zich door Hem laten leiden.

Er is misschien weinig inzicht, maar als er overgave is aan Hem, zal Hij de Heer Jezus aan Zijn volk teruggeven. Zo heeft God altijd mensen gevonden om Zijn Zoon weer het middelpunt van de gemeente te laten zijn. Een opwekking houdt dit in, dat Zijn Zoon weer centraal komt te staan voor het hart van de Zijnen. Als de Heer Jezus niet meer centraal staat, verdwijnt de toewijding.

De ark komt aan in het land

De ark arriveert in Beth-Semes, een Levietenstad waar de Kahathieten wonen. Het zijn juist die Levieten die door God zijn aangewezen om de ark te dragen (Nm 3:29-31; Jz 21:10; 16). Daar brengt God de ark heen en niet naar Silo. God weet wie Hij de heerlijkheid van Zijn Zoon kan toevertrouwen. Als de ark in Beth-Semes aankomt, zijn de inwoners van de stad, de Levieten, bezig de tarweoogst binnen te halen.

De Levieten werken hier op het land. Zij zijn bezig met de tarwe. Tarwe spreekt van het resultaat van de dood en de opstanding van de Heer Jezus (Jh 12:24). Dat resultaat bestaat uit de gelovigen, dat zijn allen die door het geloof in de Heer Jezus Hem als hun leven hebben ontvangen. De Heer Jezus is de tarwekorrel die in de aarde is gevallen en gestorven. Daardoor is er veel vrucht gekomen.

De ark komt daar waar mensen de oogst binnenhalen, waar ze bezig zijn met de zegeningen die God in het land heeft gegeven. Iets dergelijks zien we ook bij Gideon (Ri 6:11), bij de herders die de wacht houden bij de kudde in de nacht van de geboorte van de Heiland en aan wie de blijde boodschap wordt verkondigd (Lk 2:8-10) en bij de discipelen die ook bezig zijn in hun dagelijks werk als de Heer hen roept (Mt 4:18-22). De inwoners van Beth-Semes zijn blij als ze de ark zien (vgl. Jh 20:20). Maar hebben ze de ark echt gemist en ernaar gezocht, zoals David later (Ps 132:3-5)?

Het is dan ook onverdiende genade als de tegenwoordigheid van de HEERE terugkeert. Zonder dat ze ernaar hebben gezocht, zonder dat ze ervoor hebben gestreden, zonder dat ze een losgeld hebben betaald, is de ark, het symbool van Gods tegenwoordigheid, weer bij hen teruggekomen. Zij hebben de ark nooit gezien, maar uit de beschrijving die ze kennen en de schittering ervan moeten ze hebben geweten: dit is de ark. Zo zal het altijd gaan met het geloof.

De koeien worden als brandoffer geofferd. Ze zijn gebruikt om de ark weer in de handen van het volk te geven en worden nu aan God geofferd. De Levieten hebben, in beeld, vooral de Heer Jezus als brandoffer aan God aangeboden. Ze hebben ook slachtoffers gebracht. Een slachtoffer is een dank- of vredeoffer en is een beeld van gemeenschap. Deze gemeenschap mag door ons, christenen, bijzonder worden beleefd aan de tafel van de Heer bij het vieren van het avondmaal.

Het hout van de wagen wordt gekloofd (vgl. 1Kn 19:21). Ook de middelen die hebben gediend om de ark terug te brengen, worden gebruikt om God te eren. Nu dient het hout om de offers te verbranden, waardoor ze tot God opstijgen als een lieflijke reuk (Lv 1:7-9).

Copyright information for DutKingComments