1 Thessalonians 1:1

Inleiding

Lees de brief aandachtig een keer door.

Als Paulus op zijn tweede zendingsreis in Thessalonika komt (Hd 17:1) en daar predikt, ontstaat er een gemeente. Er ontstaat echter niet alleen een gemeente, maar ook vervolging. Tegenstand van de satan is vaak een bewijs dat er een echt werk van God gebeurt. Je hoeft er niet aan te twijfelen dat God echt bij de Thessalonicenzen aan het werk is. Zij getuigen van de Heer Jezus. Dan komt de satan in actie. Je zult weinig van de satan merken wanneer je niet als christen leeft.

De broeders sturen Paulus uit de stad weg (Hd 17:5-10). Hij is dan nog maar kort bij hen, slechts drie sabbatten (Hd 17:2-4). Hij heeft in hooguit vier weken zowel het evangelie gepredikt als onderwijs gegeven aan de pasbekeerden. Uit zijn eerste brief aan hen blijkt dat hij, ondanks zijn korte verblijf, toch al veel van de waarheid van God aan hen heeft kunnen doorgeven.

Paulus wordt uit Thessalonika naar Beréa gestuurd. Ook daar ontstaat vervolging, want de Joden uit Thessalonika komen daar om hem in opspraak te brengen. Ook daar sturen de broeders Paulus uit de stad weg (Hd 17:14). Je ziet dat Paulus echt niet de held uithangt. Je ziet ook, dat hij adviezen van broeders niet beneden zijn waardigheid acht, maar die aanvaardt.

Hij gaat naar Athene, terwijl zijn metgezellen Silas en Timotheüs in Beréa achterblijven. In Athene moet Timotheüs zich weer bij hem hebben gevoegd, want van daaruit zendt hij Timotheüs naar Thessalonika (1Th 3:1-2). Zelf vertrekt hij uit Athene en komt in Korinthe (Hd 18:1), waar Silas en Timotheüs zich weer bij hem voegen (Hd 18:5). Timotheüs heeft dan ook nieuws over de Thessalonicenzen (1Th 3:6).

Als Paulus de goede berichten van Timotheüs over hen verneemt, betekent dat voor hem een grote vertroosting, waarvoor hij God dankt. Dienaren zijn geen blokken beton. Ze hebben gevoelens. Paulus wordt door het bericht verkwikt. Uit het verslag van Timotheüs blijkt ook dat het nodig is om op een aantal zaken in te gaan. Hij wacht daarmee niet tot hij bij gelegenheid nog eens in de buurt is. Nee, direct nadat hij van Timotheüs het goede nieuws heeft vernomen, schrijft hij deze brief. Zodoende hebben wij, net als alle christenen door de tijden heen, een document van onschatbare waarde in handen.

Je kunt de brieven van Paulus aan de verschillende gemeenten zien als middelen waardoor de apostel over zijn werk waakt. Elke brief heeft een eigen karakter, in overeenstemming met de toestand van elke gemeente waaraan hij schrijft. God heeft dit gebruikt om op die manier in de Bijbel vast te leggen wat de eeuwen door voor de gemeente nodig is.

De twee brieven die Paulus aan de Thessalonicenzen schrijft, behoren tot de eerste brieven die hij heeft geschreven. De eerste brief aan hen schrijft hij als een aanvulling op wat hij hun al mondeling heeft meegedeeld. Zo voorziet hij in wat er aan hun kennis ontbreekt. Zijn tweede brief is nodig omdat er valse leringen ten aanzien van Christus’ wederkomst onder hen opduiken. Als zij zich openstellen voor deze dwaalleringen, zal hun geloof ernstig worden ondermijnd en zullen zij tot onwaardige praktijken worden gebracht. Zijn tweede brief is meer corrigerend. Hij ontmaskert de dwaalleer om te voorkomen dat hun geloof schipbreuk zal lijden.

Het centrale thema in beide brieven is de wederkomst van Christus. En dat niet slechts als formele leerstelling. Christus’ wederkomst wordt in verbinding gebracht met alle geestelijke en natuurlijke betrekkingen waarin we ons bevinden. Ze komt tot uitdrukking in alle omstandigheden van het leven van de christen.

Elk van de vijf hoofdstukken van de eerste brief besluit met een verwijzing naar die komst, elke keer vanuit een ander perspectief:

1. In 1 Thessalonicenzen 1 is het verwachten van die komst mede het doel van onze bekering (1Th 1:10).

2. Het einde van 1 Thessalonicenzen 2 verwijst naar de komst van Christus als de gebeurtenis waarbij de gelovigen de vruchten van hun werk zullen zien (1Th 2:19).

3. 1 Thessalonicenzen 3 besluit met Zijn komst in verbinding met de heiligheid die dan in al haar waarde wordt gezien (1Th 3:13).

4. In het laatste deel van 1 Thessalonicenzen 4 wordt de komst van Christus voorgesteld als troost voor gelovigen die geliefden naar het graf hebben moeten brengen (1Th 4:13-18).

5. Bij de afsluiting van 1 Thessalonicenzen 5 staat de komst van Christus in verband met het onverwachte oordeel dat de wereld zal treffen – zoals het eerste deel van dat hoofdstuk beschrijft – en de heiligende werking die dat op de gelovige moet hebben (1Th 5:23).

We gaan nog even terug naar de eerste kennismaking van Paulus met de inwoners van Thessalonika. In het verslag daarvan in Handelingen 17 beschrijft Lukas levendig hoe het daarbij is toegegaan (Hd 17:1-10). Je doet er goed aan dit verslag te lezen, want het zal je helpen de beide brieven beter te begrijpen. Lukas vermeldt ook bijzonderheden over de inhoud van de prediking van Paulus en hoe dat is opgevat.

Naar zijn gewoonte gaat Paulus eerst naar een synagoge omdat hij eerst aan zijn ‘broeders naar het vlees’ het evangelie wil verkondigen. Hij onderhoudt zich met hen uit de hun bekende Schriften. Aan de hand daarvan legt hij uit en toont hij aan dat Jezus de Christus is, Die moest lijden en uit de doden opstaan. Sommigen uit hen worden overtuigd. Ook onder de heidenen komen er tot geloof. Maar dat is niet naar de zin van de satan. Hij weet Joden en slechte mannen te bewegen een volksoploop te veroorzaken.

Er ontstaat een optocht naar het huis van Jason, die blijkbaar aan Paulus en Silas onderdak heeft verleend. Als de menigte hen niet aantreft, moet Jason het ontgelden. Jason en nog enkele broeders worden voor het stadsbestuur gesleept. De aanklacht wordt ingediend. Die is tweeërlei: de mensen die Jason heeft opgenomen, brengen het aardrijk in oproer én zij prediken een andere Koning dan de keizer, namelijk Jezus (Hd 17:6-7).

Zoals vaker in de geschiedenis van het christendom is gebeurd, is ook hier de aanklacht in feite een compliment voor christenen die zich niet voor het evangelie schamen. Een duidelijk getuigenis aangaande de Heer Jezus brengt opschudding teweeg. Mensen vinden het helemaal niet leuk om met hun zondigheid te worden geconfronteerd, ook al gebeurt dit om hen tot belijdenis daarvan te brengen opdat ze behouden worden.

Ook de prediking van Christus, Die verheerlijkt in de hemel is, is een aanstoot en ergernis. Vertel maar eens aan je omgeving dat je je leven hebt onderworpen aan het gezag van Jezus Christus. Vertel maar eens dat de macht niet ligt in de handen van de wereldleiders, maar dat alle macht in hemel en op aarde door God gegeven is in de handen van Hem Die door de wereld is veracht en vermoord. Vertel maar, net als de Thessalonicenzen toen gedaan hebben, dat je je hebt bekeerd en dat je voor Hem wilt leven en onder Zijn gezag je weg wilt gaan. Daar reageert de wereld op.

De Thessalonicenzen hebben, in navolging van wat de Heer Jezus doet voor Pontius Pilatus, de goede belijdenis afgelegd (1Tm 6:13). De Heer Jezus getuigt tegenover Pilatus dat Zijn koninkrijk nu niet van deze wereld is (Jh 18:36). Zijn koninkrijk zal nog komen. Hij zal dat oprichten bij Zijn wederkomst. En dat is het wat de Thessalonicenzen belijden. De ware hoop van ieder die Jezus als Heer belijdt – en daarmee zegt een onderdaan van die Heer te zijn –, is gericht op de wederkomst van Christus om Zijn koninkrijk op te richten.

Al deze dingen zijn niet slechts voor vergevorderde gelovigen bedoeld. De Thessalonicenzen zijn pas bekeerd. Bij hen zie je de jeugdige frisheid van een levend geloof dat in alle omstandigheden rekent op God. Het is iets om jaloers op te worden. Hun voorbeeld is beschamend en bemoedigend tegelijk.

Lees de brief nog eens door.

Verwerking: Geef in je eigen woorden de inhoud van de brief weer.

Aanhef, zegenwens en dankzegging

1Th 1:1. De brief komt niet van Paulus alleen. Silvánus en Timotheüs zijn medeafzenders. Dat is ook wel begrijpelijk. Zij hebben met hem de grondslag voor de gemeente in Thessalonika gelegd. Denk je niet dat de Thessalonicenzen bij het lezen van deze drie namen grote dankbaarheid in zich hebben voelen opkomen? Dit zijn de mannen die hun het evangelie hebben gebracht. Ze hebben daardoor de Heer Jezus leren kennen! De enorme verandering die dat heeft teweeggebracht, wordt in deze brief op aansprekende en daardoor aanstekelijke wijze voorgesteld.

Paulus is dankbaar geweest voor de ondersteuning van deze twee mannen. Silvánus – zo noemt Paulus hem in zijn brieven; in Handelingen noemt Lukas hem Silas – is een trouwe broeder die Paulus op zijn tweede zendingsreis vergezelde. Hij kwam uit de gemeente in Jeruzalem, waar hij een voorganger en profeet was (Hd 15:22; 27; 32). In de jonge Timotheüs heeft Paulus een metgezel aan wie hij zeer gehecht is (Fp 2:20-22). Je ziet hier een prachtig optrekken van oudere gelovigen met een jonge, toegewijde gelovige. Tussen hen bestond geen generatiekloof.

Het valt op dat Paulus zichzelf alleen met zijn naam voorstelt. Dat is wel opmerkelijk als je bedenkt dat hij zich in andere brieven vooral als apostel voorstelt. Dat doet hij hier niet. De reden daarvan is dat hij aan een jonge gemeente schrijft. In 1 Thessalonicenzen 2 zul je zien hoe hij zichzelf vergelijkt met een moeder en een vader. Die opstelling is veel gepaster voor iemand die zich richt tot baby’s in het geloof, dan de formele benadering van een apostel.

Er is nog iets opmerkelijks in de aanhef. Het woord “gemeente” betekent ‘uitgeroepen’. In hun geval gaat het erom dat zij uit de heidense afgodendienst geroepen zijn. Zij die de gemeente van de levende God vormen, zijn wel ‘uitgeroepen’ uit de wereld, maar niet om vervolgens in een vacuüm te leven. Daarom wordt de gemeente in Thessalonika aangesproken als “gemeente … in God [de] Vader en [de] Heer Jezus Christus”. Dat is uniek. Deze manier van aanspreken komt alleen nog voor in de tweede brief aan deze zelfde gemeente (2Th 1:1). Ook dit past bij de ‘doelgroep’. De afzenders willen deze jonge gemeente laten voelen dat zij een gezelschap van gelovigen zijn dat geborgen is in God de Vader en in de Heer Jezus Christus.

Dit houdt een geweldige bemoediging in. Het is toch groot om God je Vader te mogen noemen? Dat komt omdat zij uit God geboren zijn en de Zoon als hun leven bezitten. Als ze dit op zich laten inwerken, zullen ze daarvan grote troost ondervinden te midden van de verdrukking waarin ze zich bevinden. Daarnaast hebben ze allen dezelfde betrekking tot de Heer Jezus. Hij wordt hier met Zijn volle Naam genoemd. Hij is de vernederde Mens Jezus, maar Hij is ook de Gezalfde – Christus betekent Gezalfde – van God Die door God tot Heer en tot Christus is gemaakt (Hd 2:36).

Er staat niet ‘in God de Vader en in de Heer Jezus’. Het woord ‘in’ staat er maar één keer. Daardoor worden God de Vader en de Heer Jezus nauw met elkaar verbonden. Het zijn ‘in’ God gaat niet buiten de Heer Jezus om. Het wijst op een bepaalde levenssfeer waarin wij verkeren als in een bepaalde ruimte. Het geeft ook de innige relatie aan. Die relatie kan alleen worden beleefd en onderhouden door de Heilige Geest, Die ook regelmatig in deze brief wordt genoemd (1Th 1:5; 6; 1Th 4:8; 1Th 5:19).

Hier is geen sprake van een valse mystiek, alsof er een soort invoering in de Godheid zou zijn. Het zijn ‘in’ is ook niet het gevolg van menselijke inspanning. Het is een Goddelijk geschenk. Ze zijn niet een (plaatselijke) gemeente geworden door een officiële toestemming van mensen van een andere gemeente, maar eenvoudig door het feit dat God hen uit de wereld heeft geroepen om het te zijn.

Om daar invulling aan te geven is het een weldaad te weten dat je je samen met je broeders en zusters van de plaatselijke gemeente in Goddelijke Personen bevindt. De Thessalonicenzen, en wij, mogen zich opgenomen en geborgen weten in een atmosfeer van Goddelijke liefde, zorg en kracht. Ik denk dat Jesaja dit in Jesaja 40 prachtig weergeeft (Js 40:11).

De schrijvers sluiten de aanhef af met de zegenbede “genade zij u en vrede!” Het is de wens dat de Thessalonicenzen in hun leven genade en vrede zullen ervaren. Het is een grote genade te weten dat je gered bent van de hel en dat je een kind van God bent. Maar hier gaat het erom dat je de genade van God in je dagelijks leven opmerkt, dat die genade je genoeg is in alle omstandigheden, ook de moeilijke (2Ko 12:9). Als dat zo is, zul je ook vrede in je hart hebben in die moeilijke, soms onbegrijpelijke dingen die je meemaakt.

Het gaat om het daadwerkelijke bewustzijn van het staan in de volle genade van God (Rm 5:2) met vrede als vrucht. Dan mag je tegen jezelf zeggen: ‘Op welke weg God mij ook leidt, ik zal daarop vrede hebben.’

1Th 1:2. Het is ook een bemoediging voor de Thessalonicenzen te vernemen dat Paulus en zijn metgezellen altijd voor hen allen danken. Dat wil zeggen dat ze regelmatig samen tot God gaan en Hem danken voor wat Hij in de Thessalonicenzen heeft bewerkt. Dankzeggen is God heerlijkheid, eer geven. Het is een verheven vorm van antwoord aan God. Het is een waardering van de zegeningen die ons gegeven zijn en de waardering voor Hem Die zegent. Als Paulus dan voor hen dankt, ziet hij hen als een geschenk van God. Hoe zie jij je medegelovigen?

Dankbaarheid is een grondhouding van de gelovige. Het is een hoogwaardige bezigheid. In Lukas 17 keert slechts een van de tien gereinigde melaatsen terug naar de Heer Jezus om Hem te danken (Lk 17:12-18). De Heer zegt van hem dat hij God heerlijkheid geeft. Ondankbaarheid is een van de kenmerken van de laatste dagen (2Tm 3:1-2). Danken brengt je in de juiste positie voor God om te kunnen bidden. Anders wordt gebed het bezoek aan een klachtenbureau en kan het zelfs misbruikt worden om medegelovigen aan te klagen bij God.

Ondanks veel zorg kan Paulus altijd voor hen danken. Hij is hierin niet selectief, maar dankt voor hen allen. Ook is hij niet vaag, maar noemt waarvoor hij kan danken. Hier dankt hij voor de wijze waarop ze hun geloof belijden. In 1 Thessalonicenzen 2 dankt hij zelfs onophoudelijk dat ze Gods Woord hebben aanvaard (1Th 2:13). In 1 Thessalonicenzen 3 is het alsof hij naar woorden zoekt om aan God te vertellen welke blijdschap zij hem bezorgen door wat hij bij hen ziet en van hen hoort (1Th 3:9). Er is altijd wel iets waarvoor hij kan danken. Hij doet dat altijd, onophoudelijk.

Dankzegging en gebed horen bij elkaar. Na het danken komt het bidden (Ef 1:16; Fp 1:3-4). Samen danken en samen bidden bewerkt een sterke verbondenheid, zowel tussen hen die bidden onderling als tussen de bidders en voor wie wordt gebeden. De kracht ervan wordt vaak onderschat. Daarom worden gebedssamenkomsten vaak slecht bezocht. Daarom ook komt er zo weinig van Gods werk terecht in een wereld die in nood is en in gemeenten die steeds meer ten prooi vallen aan de wereld.

Als je dit zo leest van Paulus en zijn metgezellen, dan lijkt het wel alsof ze weinig kilometers hebben gemaakt omdat ze steeds op de knieën liggen (1Th 3:10). Is het niet zo, dat wij meer in actie zijn dan op de knieën liggen? Dat kan veranderen. Daarvoor moet je jezelf wel willen inspannen, dat wil zeggen je moet het willen. Je kunt je erin oefenen eerst goede dingen van je broeders en zusters tegen de Heer te zeggen. Daarna kun je dan aan de Heer vertellen wat je moeilijk bij hen vindt. Het zal je gebedsleven rijker maken en de Heer zal het gebruiken tot verheerlijking van Zijn Naam.

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 1:1-2.

Verwerking: Waaruit blijkt de liefdevolle wijze waarop de afzenders deze jonge gelovigen benaderen?

Copyright information for DutKingComments