1 Thessalonians 1:8-10

Navolgers en voorbeelden

1Th 1:5. Je hebt in het vorige stukje gezien dat bij de Thessalonicenzen op indrukwekkende wijze de bewijzen van het nieuwe leven tot uiting komen. Voor Paulus kan het niet missen dat mensen die op zo’n manier leven, kinderen van God zijn. Het levert voor hem het onomstotelijke bewijs dat zij uitverkoren zijn. Die vaststelling gaat Paulus nu onderbouwen. Daarom begint hij met het woord “want”, dat wil zeggen: nu komt er een verklaring van de voorgaande bewering.

Wat de Thessalonicenzen in hun geloofsleven openbaren, hebben ze niet te danken aan het volgen van een cursus waar ze hebben geleerd hoe je als christen kunt leven. Nee, het evangelie is tot hen gekomen. En dat niet in de zoetsappige taal waarin het vandaag nogal eens gepredikt wordt. In zo’n prediking hoor je niets over berouw over zonden en belijdenis daarvan voor God. Dat stoot mensen alleen maar af, zegt men dan. De bedoeling van dat soort prediking is het aanmeten van een christelijk gedragspatroon waardoor je meerwaarde krijgt en succesvol kunt worden, succesvoller dan de mensen om je heen. Woorden zijn dan een grote trukendoos waaruit je opvist wat de mensen graag horen. Daarmee is Paulus niet bij hen gekomen.

Hij heeft uiteraard woorden gebruikt om het evangelie te prediken. Maar dat deed hij dan toch niet als een vriendelijk aanbod dat naar believen kon worden aangenomen of geweigerd. Overtuigd als hij was van de ernst van de prediking, heeft hij krachtig gepredikt. De kracht van zijn prediking heeft niet te maken met zijn stemgeluid, het spreken met een indrukwekkend volume. De kracht heeft ook niet te maken met wonderen die hij verricht zou hebben. Daarvan is geen sprake. Nee, hij predikte in het bewustzijn van Góds kracht, de kracht van de Heilige Geest. Alleen door Hem kunnen harten overtuigd worden. Het gaat zelfs nóg verder. De Heilige Geest kon zo volledig door hen werken, dat Paulus en zijn metgezellen in “zeer volle zekerheid” predikten, zonder een zweem van twijfel.

En let er dan op dat hij niet zegt hoe zij onder hen gepredikt hebben, maar hoe zij onder hen “geweest zijn”. Hij wijst ook op zijn leven dat ze hebben gezien toen hij bij hen was. Zijn leven en prediking vormden een geheel. Zijn leven ondersteunde zijn prediking. Wat hij anderen predikte, leefde hij zelf uit. Bij dat alles had hij niet zijn eigen belang, maar het belang van de Thessalonicenzen op het oog. Hij deed het ter wille van hen.

1Th 1:6. Het effect van een prediking zo vol van zekerheid en gebracht door mensen die daar ook zelf vol voor gaan, mag er zijn. Ze hebben “het Woord aangenomen” en dat “onder veel verdrukking”. De Heer Jezus vertelt in de gelijkenis van de zaaier over iemand “die het Woord hoort en het terstond met vreugde aanneemt”. De Heer legt uit dat zulk ‘zaad’ geen wortel heeft en dat bij de eerste de beste tegenstand deze ‘gelovige’ afhaakt (Mt 13:20-21). Dat was bij de Thessalonicenzen wel even anders. De uitwerking bij hen was niet vaag. Je hoefde je niet af te vragen of ze wel echt bekeerd waren.

Er staan enkele opmerkelijke gevolgen die waarneembaar zijn. In de eerste plaats zijn ze “navolgers” van de predikers geworden en ook van de Heer. Pasbekeerde mensen zien eerst de prediker en door hen zien ze de Heer Die gepredikt wordt. In Handelingen 3 zie je daarvan een illustratie. Daar zegt Petrus, met Johannes, tegen de verlamde: “Kijk ons aan” (Hd 3:4). Dan gaat de genezen verlamde met hen de tempel in (Hd 3:8). Er staat bij dat hij daarbij “Petrus en Johannes vasthield” (Hd 3:11)

Om te weten hoe je als christen moet leven, moet je je kunnen oriënteren. Je moet iemand hebben die het voordoet. Het is hetzelfde als met het leren in de lichamelijke groei. Een kind leert lopen en praten door na te doen. Een goed model of voorbeeld is dan ook van groot belang. Heb jij ook goede voorbeelden? Zoek ze op, hetzij in je omgeving, hetzij in levensbeschrijvingen van mensen die de Heer Jezus consequent hebben gevolgd.

Als er gezonde geestelijke groei is, zal de prediker steeds meer uit beeld verdwijnen en de Heer steeds nadrukkelijker voor de aandacht staan. De prediker zal nooit op zichzelf wijzen, tenzij hij direct kan doorverwijzen naar de Heer Jezus Zelf (1Ko 11:1). De prediker zal ook nooit mensen aan zichzelf willen verbinden en ze van hem afhankelijk willen maken. De prediker is ook maar een mens die verkeerd kan gaan.

De Thessalonicenzen weten waar ze aan begonnen zijn. Ze hebben het Woord aangenomen, terwijl er grote druk op hen werd uitgeoefend. Ik vrees dat veel christenen in ons deel van de wereld daar geen weet van hebben en daarom ook zo weinig toekomen aan een leven van volle toewijding aan Christus. In plaats van onder de druk te bezwijken en hun oude leven weer op te pakken hebben de Thessalonicenzen de “blijdschap van de Heilige Geest” ervaren. Hier zie je dat uiterlijke verdrukking en innerlijke blijdschap samengaan. Deze dingen zijn niet goed uit te leggen. Dat moet je meemaken. Ken jij iets van die blijdschap?

1Th 1:7. Nadat ze het Woord hebben aangenomen en navolgers zijn geworden, zijn ze daardoor zelf een voorbeeld geworden voor alle andere gelovigen in een wijde omgeving. Het woord “voorbeeld” staat trouwens in het enkelvoud. Dat lijkt erop te wijzen dat de Thessalonicenzen niet zozeer individueel voorbeelden zijn, maar dat ze als gemeente een voorbeeld zijn. Als je naar hen kijkt, naar het hele gemeenteleven in gedrag en belijdenis, de manier van omgaan met elkaar en hun houding naar de wereld, kun je zien wat christen-zijn echt betekent.

Een voorbeeld zijn voor andere gelovigen betekent dat die andere gelovigen nog wat bij of af te leren hebben. Paulus hoeft die andere gelovigen daarover niet te schrijven. Wat van de Thessalonicenzen afstraalt, zegt genoeg.

Ik moet zeggen dat ik daar wel jaloers op ben. Zou het niet prachtig zijn als de plaatselijke gemeenschap waartoe jij en ik behoren ook zo’n uitstraling had? Ik denk dat wij onszelf meer kunnen herkennen in “alle gelovigen in Macedonië” aan wie de Thessalonicenzen tot voorbeeld worden gesteld, dan in de gemeente van de Thessalonicenzen. Laat het voorbeeld voor jou en mij maar een stimulans zijn om ons leven als christen te gaan leven zoals de Thessalonicenzen het leefden.

1Th 1:8. Het woord “want” aan het begin van dit vers geeft aan op welke wijze zij voorbeelden geworden zijn. De Thessalonicenzen zijn niet stil met een boekje in een hoekje gaan zitten. Nadat ze overtuigd zijn door de kracht van “het Woord van de Heer”, hebben ze datzelfde Woord uitgebazuind. Dat is de betekenis van ‘weerklinken’.

Ze hebben het Woord van de Heer in hun leven laten werken en niet hun eigen mening erover. En dat sprak zo luid, dat het voor niemand verborgen bleef. Er is een gezegde dat wel wordt toegepast op mensen die wel over het evangelie spreken, maar er in de praktijk niet naar leven: Je daden spreken zo luid, dat ik niet kan horen wat je zegt. Dat was bij de Thessalonicenzen anders. Hun daden spraken zo luid, dat iedereen daardoor het Woord van de Heer hoorde.

Tot slot van dit stukje nog een woord over “het Woord”. Dit is al de derde keer dat we horen over ‘het woord’. In 1Th 1:5 gaat het om het woord van het evangelie, de inhoud. In 1Th 1:6 is het het Woord dat is aangenomen, waardoor hun leven radicaal is veranderd en dat tegen elke druk bestand is. Hier, in 1Th 1:8, is het “het Woord van de Heer”. Dat legt de nadruk op de oorsprong. Door de toevoeging ‘van de Heer’ wijst ‘het Woord’ tevens op het gezag van Hem van Wie het komt (Hd 15:36). Je zult ook andere toevoegingen tegenkomen, bijvoorbeeld: het Woord van God (2Ko 2:17; 2Ko 4:2), het Woord van Zijn genade (Hd 14:3; Hd 20:32), het Woord van het leven (Fp 2:16) en het woord van het geloof (Rm 10:8).

We leven in een tijd van woorden. Woorden brengen omwentelingen in landen en geschiedenissen teweeg. Wij mogen een Woord bezitten dat krachtiger is dan welk mensenwoord ook. Het is een Woord dat krachtig werkt. Het is een levend Woord. Daarom: Lees het Woord en leef het uit!

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 1:5-8.

Verwerking: Kan van jou worden gezegd dat je een navolger van Paulus en van de Heer bent geworden?

Bekeerd – dienen – verwachten

1Th 1:9. Dit vers begint, evenals 1Th 1:8, met het woord “want”. Dan volgt de verklaring van het feit dat Paulus en de zijnen niets tegen anderen hoefden te zeggen van het geloof van de Thessalonicenzen. De hele omgeving weet er alles van. Als je zulk christendom waarneemt, hoeft dat niet door woorden onderstreept te worden. Goede wijn behoeft geen krans, om zo te zeggen. Paulus kan ernaar verwijzen en hoeft verder niets te zeggen.

Wat er met de Thessalonicenzen is gebeurd, kan iedereen zien. Ze hebben geen vrome praatjes over hun geloof in God, maar ze tonen in hun leven dat ze radicaal van richting zijn veranderd. In plaats van gericht te zijn op afgoden en daar hun vertrouwen op te stellen geloven ze nu in God en stellen hun vertrouwen op Hem.

Het moet Paulus toch wel blij hebben gemaakt op deze manier aan en over deze jonggelovigen te kunnen schrijven. Hij hoeft niets over hen aan anderen te vertellen. Het is al bekend. Die anderen weten precies te vertellen hoe het evangelie dat hij hun heeft gepredikt, ingang bij de Thessalonicenzen heeft gevonden.

Die ingang heeft ook een uitgang gekregen. In hun leven is zichtbaar dat er een radicale omkeer heeft plaatsgevonden. Het is iedereen opgevallen hoezeer deze mensen veranderd zijn. Hier zijn mensen die de afgoderij hebben opgegeven en die nu de ene ware en levende God aanbidden. Ze leven niet meer als slaven van hun begeerten en hebzucht, die afgodendienst is (Ko 3:5).

Het woord ‘afgod’ betekent ‘een ding van niets’. In een toespraak in Lystra zegt Paulus tegen zijn gehoor dat ze zich van de ‘nietigheden’ – dat zijn hun afgoden – moeten bekeren tot de levende God (Hd 14:15). Als je eenmaal bekeerd bent, weet je dat een afgod niets is (1Ko 8:4). Maar pas als je bekeerd bent, besef je ook – want voor die tijd was je daar blind voor – dat het eerbetoon dat je aan een afgod bracht, in werkelijkheid werd gebracht aan demonen (1Ko 10:19-20). Johannes sluit zijn eerste brief af met een waarschuwing aangaande afgoden. In het verband van zijn brief wordt duidelijk wat een afgod is: een afgod is alles wat de plaats inneemt van de Heer Jezus als de waarachtige God en het eeuwige leven (1Jh 5:20-21).

De Thessalonicenzen hebben met de afgoderij afgerekend. Maar het is niet voldoende om iets weg te doen. Er moet iets anders voor in de plaats komen. Dat ‘iets anders’ moet God zijn, anders kom je van de regen in de drup. Bekering staat niet op zichzelf. Bekering heeft een doel en dat is het dienen van de levende en waarachtige God. Daarom: niet alleen bekeren van, maar ook bekeren tot.

Wat is dat dan: ‘bekering’? Het is niet slechts een verandering van opvatting over bepaalde dingen. Het is ook niet een verandering van je gedrag. Van bekering is pas sprake als je eerlijk voor God erkent dat je gezondigd hebt. Dit heet: je zonden belijden. Je erkent ook dat het bij jou vanbinnen, in je hart, niet deugt. Je zult je zonden bij de naam moeten noemen en om vergeving vragen aan God en ook aan hem of haar tegen wie je, bijvoorbeeld, hebt gelogen. Je stemt er dan ook uit overtuiging mee in dat je inderdaad niet te vertrouwen bent. Je ziet in dat je door die zonden de straf van God verdient. Je ziet in dat het rechtvaardig is als God jou voor je zonden in de hel zou werpen.

Bekering is geen oppervlakkige zaak, maar een diepgaand werk. Het gaat niet om je gevoel, maar om je geweten. Dat moet in het licht van God komen. Je kunt zeggen, dat bekering is: naar God toe gaan, om bij Hem jezelf te veroordelen. Het houdt ook in, dat je voor Hem belijdt dat jij tot nu toe Hem niet gehoorzaam bent geweest en dat jouw leven als gevolg daarvan door en door fout was. Ook zal er berouw in je hart zijn dat je tot nu toe zo hebt geleefd.

‘Berouw hebben’ is onlosmakelijk aan bekering verbonden. Het heeft niets te maken met een oppervlakkige spijtbetuiging. Bij echt berouw is er vanbinnen iets gebeurd, er is een innerlijke omkeer geweest. Je bent compleet van gedachten veranderd over jezelf en over God. Vroeger had je het misschien goed getroffen met jezelf. Bij berouw is daar een einde aan gekomen, want bij berouw veroordeel je jezelf.

Vroeger had je zo je eigen gedachten over God en zette je Hem bij wijze van spreken naar je hand. Bij berouw is ook daar een einde aan gekomen, want bij berouw erken je Hem in Zijn volle rechtvaardigheid. Wie zich bekeert, leeft niet meer zijn eigen leven met de rug naar God gekeerd, maar hij heeft zich juist naar God toegekeerd. Zo is het bij de Thessalonicenzen gegaan.

Bewijzen van een echte bekering zijn bijvoorbeeld dat je de Heer Jezus liefhebt, dat je ernaar verlangt Hem beter te leren kennen, dat je behoefte hebt om te bidden en de Bijbel te lezen, dat je over Hem wilt praten met anderen die Hem nog niet kennen, dat je verlangen hebt om met anderen Hem te eren. De liefde voor de Heer Jezus wordt gezien in gehoorzaamheid aan Zijn Woord. [NB In het boekje Bekering en doop ga ik nog wat uitvoeriger in op de vraag wat bekering is. Je kunt het hier lezen of hier downloaden.]

Van de Thessalonicenzen wordt als bewijs van hun bekering gezegd dat zij God dienen. Het woord dat hier voor ‘dienen’ wordt gebruikt, betekent het dienen als slaaf. Dat houdt in het onvoorwaardelijk vervullen van alle verplichtingen die het leven als christen met zich meebrengt. Het is alles doen wat God zegt, op elk tijdstip waarop het wordt gevraagd. De zeggenschap over alles wat je bent en bezit en over elke minuut van je leven ligt bij God.

Bij je bekering heb je je aan Hem uitgeleverd en dat nog eens graag ook. God is namelijk wel volkomen anders dan de afgoden. Afgoden zijn dode dingen (Ps 135:15-18), terwijl God de “levende” God is. Hij is ook de “waarachtige” God. Alles wat Hij zegt, is waar, terwijl de demonen die zich van afgoden bedienen, leugenachtig zijn.

Denk nog eens aan hebzucht. Reclame speelt daar geraffineerd op in. De bedoeling is je wijs te maken dat het leven zonder dat aangeprezen product maar armzalig is. Zo wordt de begeerte in je opgewekt. Je hebzucht moet gestild worden. Ben je eenmaal in het bezit van het begeerde, dan merk je vaak dat je bedrogen bent.

God is de Enige Die geeft op een manier die niet teleurstelt. Hij wil je alles geven wat je nodig hebt om Hem te dienen. Hij is ook waarachtig in alles wat Hij heeft gezegd. Je kunt volledig op Hem vertrouwen. In een aansprekende vergelijking stelt Jeremia God en de afgoden tegenover elkaar (Jr 10:1-16).

1Th 1:10. Met het verleden is afgerekend, je hebt de afgoden de rug toegekeerd. In het heden geniet je het voorrecht de levende en waarachtige God te dienen. Dan heb je nog de toekomst. Die mag er ook zijn. In plaats van in angst voor de toekomst en de komende toorn over de wereld te leven kijk je uit naar de komst van de Zoon van God.

God dienen en Zijn Zoon verwachten is het tweeledige doel van de bekering. Ze horen onlosmakelijk bij elkaar. Als de komst van Gods Zoon uit het oog wordt verloren, heeft dat kwalijke gevolgen voor het getuigenis van de christenen. De Heer Jezus spreekt daarover in een gelijkenis (Mt 24:48-49). Hij zegt dat wie Zijn komst vergeet of in de verre toekomst stelt, begint met het slaan van de medeslaven en het eten en drinken samen met de dronkaards. Je ziet dat ze enerzijds gaan slaan met wie ze moesten samenleven en dat ze anderzijds gaan samenleven met hen van wie ze gescheiden hadden moeten blijven. Wie de Zoon van God niet dagelijks verwacht, gaat voor zichzelf leven.

Is het niet geweldig om uit te zien naar de komst van de Heer? Het gaat om Hem Die voor jou in de dood ging en door God is opgewekt. Zijn opwekking heeft een geweldig gevolg. Daardoor heb je namelijk een levende hoop gekregen: het uitzicht op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (1Pt 1:3; 2Pt 3:13). Na Zijn opstanding is Hij opgenomen in de hemel (Mk 16:19; Hb 9:24). Daar bekleedt Hij de plaats van het hoogste gezag (1Pt 3:22). Vandaar komt Hij terug om Zijn recht op de aarde op te eisen (Ps 2:8).

Hij zal dat doen als “Jezus”, zoals Hij hier wordt genoemd. Dat is de Naam die verwijst naar Zijn leven in vernedering op aarde. Die Naam zal dan de schrik voor de wereld zijn. Die Naam is voor jou en mij vol van liefde en heerlijkheid. Hem verwachten we uit de hemelen (Fp 3:20) om ons tot Zich te nemen. Dat is de garantie dat we behouden worden voordat Gods toorn de wereld zal treffen (Op 3:10). Wat een vooruitzicht!

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 1:9-10.

Verwerking: Waarvan heb jij je bekeerd, waarin dien je God? Wat doet jou de gedachte aan de komst van de Zoon van God?

Copyright information for DutKingComments