1 Thessalonians 1:9-10

Bekeerd – dienen – verwachten

1Th 1:9. Dit vers begint, evenals 1Th 1:8, met het woord “want”. Dan volgt de verklaring van het feit dat Paulus en de zijnen niets tegen anderen hoefden te zeggen van het geloof van de Thessalonicenzen. De hele omgeving weet er alles van. Als je zulk christendom waarneemt, hoeft dat niet door woorden onderstreept te worden. Goede wijn behoeft geen krans, om zo te zeggen. Paulus kan ernaar verwijzen en hoeft verder niets te zeggen.

Wat er met de Thessalonicenzen is gebeurd, kan iedereen zien. Ze hebben geen vrome praatjes over hun geloof in God, maar ze tonen in hun leven dat ze radicaal van richting zijn veranderd. In plaats van gericht te zijn op afgoden en daar hun vertrouwen op te stellen geloven ze nu in God en stellen hun vertrouwen op Hem.

Het moet Paulus toch wel blij hebben gemaakt op deze manier aan en over deze jonggelovigen te kunnen schrijven. Hij hoeft niets over hen aan anderen te vertellen. Het is al bekend. Die anderen weten precies te vertellen hoe het evangelie dat hij hun heeft gepredikt, ingang bij de Thessalonicenzen heeft gevonden.

Die ingang heeft ook een uitgang gekregen. In hun leven is zichtbaar dat er een radicale omkeer heeft plaatsgevonden. Het is iedereen opgevallen hoezeer deze mensen veranderd zijn. Hier zijn mensen die de afgoderij hebben opgegeven en die nu de ene ware en levende God aanbidden. Ze leven niet meer als slaven van hun begeerten en hebzucht, die afgodendienst is (Ko 3:5).

Het woord ‘afgod’ betekent ‘een ding van niets’. In een toespraak in Lystra zegt Paulus tegen zijn gehoor dat ze zich van de ‘nietigheden’ – dat zijn hun afgoden – moeten bekeren tot de levende God (Hd 14:15). Als je eenmaal bekeerd bent, weet je dat een afgod niets is (1Ko 8:4). Maar pas als je bekeerd bent, besef je ook – want voor die tijd was je daar blind voor – dat het eerbetoon dat je aan een afgod bracht, in werkelijkheid werd gebracht aan demonen (1Ko 10:19-20). Johannes sluit zijn eerste brief af met een waarschuwing aangaande afgoden. In het verband van zijn brief wordt duidelijk wat een afgod is: een afgod is alles wat de plaats inneemt van de Heer Jezus als de waarachtige God en het eeuwige leven (1Jh 5:20-21).

De Thessalonicenzen hebben met de afgoderij afgerekend. Maar het is niet voldoende om iets weg te doen. Er moet iets anders voor in de plaats komen. Dat ‘iets anders’ moet God zijn, anders kom je van de regen in de drup. Bekering staat niet op zichzelf. Bekering heeft een doel en dat is het dienen van de levende en waarachtige God. Daarom: niet alleen bekeren van, maar ook bekeren tot.

Wat is dat dan: ‘bekering’? Het is niet slechts een verandering van opvatting over bepaalde dingen. Het is ook niet een verandering van je gedrag. Van bekering is pas sprake als je eerlijk voor God erkent dat je gezondigd hebt. Dit heet: je zonden belijden. Je erkent ook dat het bij jou vanbinnen, in je hart, niet deugt. Je zult je zonden bij de naam moeten noemen en om vergeving vragen aan God en ook aan hem of haar tegen wie je, bijvoorbeeld, hebt gelogen. Je stemt er dan ook uit overtuiging mee in dat je inderdaad niet te vertrouwen bent. Je ziet in dat je door die zonden de straf van God verdient. Je ziet in dat het rechtvaardig is als God jou voor je zonden in de hel zou werpen.

Bekering is geen oppervlakkige zaak, maar een diepgaand werk. Het gaat niet om je gevoel, maar om je geweten. Dat moet in het licht van God komen. Je kunt zeggen, dat bekering is: naar God toe gaan, om bij Hem jezelf te veroordelen. Het houdt ook in, dat je voor Hem belijdt dat jij tot nu toe Hem niet gehoorzaam bent geweest en dat jouw leven als gevolg daarvan door en door fout was. Ook zal er berouw in je hart zijn dat je tot nu toe zo hebt geleefd.

‘Berouw hebben’ is onlosmakelijk aan bekering verbonden. Het heeft niets te maken met een oppervlakkige spijtbetuiging. Bij echt berouw is er vanbinnen iets gebeurd, er is een innerlijke omkeer geweest. Je bent compleet van gedachten veranderd over jezelf en over God. Vroeger had je het misschien goed getroffen met jezelf. Bij berouw is daar een einde aan gekomen, want bij berouw veroordeel je jezelf.

Vroeger had je zo je eigen gedachten over God en zette je Hem bij wijze van spreken naar je hand. Bij berouw is ook daar een einde aan gekomen, want bij berouw erken je Hem in Zijn volle rechtvaardigheid. Wie zich bekeert, leeft niet meer zijn eigen leven met de rug naar God gekeerd, maar hij heeft zich juist naar God toegekeerd. Zo is het bij de Thessalonicenzen gegaan.

Bewijzen van een echte bekering zijn bijvoorbeeld dat je de Heer Jezus liefhebt, dat je ernaar verlangt Hem beter te leren kennen, dat je behoefte hebt om te bidden en de Bijbel te lezen, dat je over Hem wilt praten met anderen die Hem nog niet kennen, dat je verlangen hebt om met anderen Hem te eren. De liefde voor de Heer Jezus wordt gezien in gehoorzaamheid aan Zijn Woord. [NB In het boekje Bekering en doop ga ik nog wat uitvoeriger in op de vraag wat bekering is. Je kunt het hier lezen of hier downloaden.]

Van de Thessalonicenzen wordt als bewijs van hun bekering gezegd dat zij God dienen. Het woord dat hier voor ‘dienen’ wordt gebruikt, betekent het dienen als slaaf. Dat houdt in het onvoorwaardelijk vervullen van alle verplichtingen die het leven als christen met zich meebrengt. Het is alles doen wat God zegt, op elk tijdstip waarop het wordt gevraagd. De zeggenschap over alles wat je bent en bezit en over elke minuut van je leven ligt bij God.

Bij je bekering heb je je aan Hem uitgeleverd en dat nog eens graag ook. God is namelijk wel volkomen anders dan de afgoden. Afgoden zijn dode dingen (Ps 135:15-18), terwijl God de “levende” God is. Hij is ook de “waarachtige” God. Alles wat Hij zegt, is waar, terwijl de demonen die zich van afgoden bedienen, leugenachtig zijn.

Denk nog eens aan hebzucht. Reclame speelt daar geraffineerd op in. De bedoeling is je wijs te maken dat het leven zonder dat aangeprezen product maar armzalig is. Zo wordt de begeerte in je opgewekt. Je hebzucht moet gestild worden. Ben je eenmaal in het bezit van het begeerde, dan merk je vaak dat je bedrogen bent.

God is de Enige Die geeft op een manier die niet teleurstelt. Hij wil je alles geven wat je nodig hebt om Hem te dienen. Hij is ook waarachtig in alles wat Hij heeft gezegd. Je kunt volledig op Hem vertrouwen. In een aansprekende vergelijking stelt Jeremia God en de afgoden tegenover elkaar (Jr 10:1-16).

1Th 1:10. Met het verleden is afgerekend, je hebt de afgoden de rug toegekeerd. In het heden geniet je het voorrecht de levende en waarachtige God te dienen. Dan heb je nog de toekomst. Die mag er ook zijn. In plaats van in angst voor de toekomst en de komende toorn over de wereld te leven kijk je uit naar de komst van de Zoon van God.

God dienen en Zijn Zoon verwachten is het tweeledige doel van de bekering. Ze horen onlosmakelijk bij elkaar. Als de komst van Gods Zoon uit het oog wordt verloren, heeft dat kwalijke gevolgen voor het getuigenis van de christenen. De Heer Jezus spreekt daarover in een gelijkenis (Mt 24:48-49). Hij zegt dat wie Zijn komst vergeet of in de verre toekomst stelt, begint met het slaan van de medeslaven en het eten en drinken samen met de dronkaards. Je ziet dat ze enerzijds gaan slaan met wie ze moesten samenleven en dat ze anderzijds gaan samenleven met hen van wie ze gescheiden hadden moeten blijven. Wie de Zoon van God niet dagelijks verwacht, gaat voor zichzelf leven.

Is het niet geweldig om uit te zien naar de komst van de Heer? Het gaat om Hem Die voor jou in de dood ging en door God is opgewekt. Zijn opwekking heeft een geweldig gevolg. Daardoor heb je namelijk een levende hoop gekregen: het uitzicht op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (1Pt 1:3; 2Pt 3:13). Na Zijn opstanding is Hij opgenomen in de hemel (Mk 16:19; Hb 9:24). Daar bekleedt Hij de plaats van het hoogste gezag (1Pt 3:22). Vandaar komt Hij terug om Zijn recht op de aarde op te eisen (Ps 2:8).

Hij zal dat doen als “Jezus”, zoals Hij hier wordt genoemd. Dat is de Naam die verwijst naar Zijn leven in vernedering op aarde. Die Naam zal dan de schrik voor de wereld zijn. Die Naam is voor jou en mij vol van liefde en heerlijkheid. Hem verwachten we uit de hemelen (Fp 3:20) om ons tot Zich te nemen. Dat is de garantie dat we behouden worden voordat Gods toorn de wereld zal treffen (Op 3:10). Wat een vooruitzicht!

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 1:9-10.

Verwerking: Waarvan heb jij je bekeerd, waarin dien je God? Wat doet jou de gedachte aan de komst van de Zoon van God?

Copyright information for DutKingComments