1 Timothy 5:17

Jongere weduwen en oudsten

1Tm 5:14. Na zijn opmerkingen over het afwijzen van jongere weduwen biedt Paulus een alternatief: “Ik wil dat jongere weduwen trouwen.” Deze alternatieve weg wordt niet alleen toegestaan, hij wordt aanbevolen. Zie ook 1 Korinthiërs 7, waar onder andere staat dat het de meeste mensen niet gegeven is om, zoals Paulus, alleen te blijven (1Ko 7:1-11; 25-40). Zo is ook de jonge weduwe vrij om te trouwen, mits in de Heer (1Ko 7:39).

Hertrouwen betekent ook een aanvaarden van het normale gevolg van een huwelijk en dat is “kinderen krijgen”. Een ander gevolg is dat de hertrouwde jonge weduwe in plaats van in ledigheid rond te gaan, ‘haar huis bestuurt’. Zeker als ze kinderen heeft, zal ze thuis genoeg te doen hebben. Voor het besturen van het huis is de vader wel hoofdverantwoordelijk, maar de praktische uitvoering ligt toch in de handen van de moeder. Hier geeft het Woord van God een voorbeeld van de belangrijke positie die vrouwen door het evangelie hebben gekregen: geen slaaf van de man, maar gelijkwaardig.

Als zij trouw is in haar eigen huis, zal er voor de tegenstander geen aanknopingspunt zijn om het huis van God te lasteren. Het woord “aanleiding” wordt in het leger gebruikt om een basis aan te duiden vanwaar een aanval wordt uitgevoerd. Helaas lukt het de tegenstander vaak om in christelijke huwelijken en gezinnen zo’n basis te krijgen.

1Tm 5:15. Paulus blijkt bekend te zijn met de omstandigheden en de afzonderlijke personen van de gemeente in Efeze. Hij moet constateren dat enkelen van de weg van het geloof zijn afgeweken en de weg van de satan zijn opgegaan. Voor hen komt zijn raad te laat, maar hopelijk voor anderen op tijd.

1Tm 5:16. Hij komt er nog eens op terug dat de gemeente slechts in uitzonderlijke gevallen voor weduwen moet zorgen. De zorgplicht ligt niet alleen bij kinderen en kleinkinderen (1Tm 5:4), maar ook bij andere familieleden, zoals een broer of zus van de weduwe, of haar ouders. Met de duidelijke opdracht “laat deze hun hulp verlenen”, wijst Paulus op de verantwoordelijkheid van naaste familieleden.

Het blijkt nodig te zijn, ook voor ons, hierop te wijzen, omdat er altijd de neiging is om de verantwoordelijkheid af te schuiven op anderen. Het geloof ontslaat geen mens van zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Als anderen ‘eerste hulp’ kunnen verlenen, moet de gemeente ”er niet mee belast worden”. De gemeente moet alleen in actie hoeven te komen in gevallen dat er geen anderen, eerst verantwoordelijken, zijn. Dan heeft zij de handen vrij om hulp te verlenen “aan hen die werkelijk weduwen zijn”.

1Tm 5:17. Na deze uitvoerige aanwijzingen voor Timotheüs hoe hij in de gemeente met weduwen moet omgaan, heeft Paulus nog enkele aanwijzingen met betrekking tot oudsten of opzieners. Oudsten besturen plaatselijke gemeenten (1Tm 3:5), zij hoeden de kudde van God en waken over de leer (1Pt 5:2; Hd 20:28-31).

Er moet achting zijn voor hun werk (vgl. 1Th 5:13; Hb 13:17; 1Ko 16:16). Timotheüs moet de gemeente erop wijzen dat oudsten zelfs “dubbele eer” waard geacht moeten worden. Dat heeft te maken met de bijzondere verantwoordelijkheid die hun werk met zich meebrengt. Het feit dat deze aansporing nodig is, lijkt erop te wijzen dat men zich ook toen al niet veel van de oudsten aantrok.

Iedere oudste moet zoveel kennis van de Schrift hebben, dat hij daarmee kan vermanen en terechtwijzen (1Tm 3:2; Tt 1:9). Dat betekent niet dat iedere oudste daarin ook een arbeid heeft. Zijn eerste taak is besturen, de orde in Gods huis handhaven.

Er zijn echter ook oudsten die Gods Woord prediken en uitleggen. Zoiets gaat niet vanzelf. Prediking en uitleg betekenen voorbereidend werk. In het werk zelf is voortdurende afhankelijkheid van de Heer nodig. Ook de nazorg die een dergelijk werk met zich meebrengt, vraagt inspanning. Daarom is er sprake van “arbeiden”, dat wil zeggen, zwaar werk verrichten, tot aan de rand van uitputting. Zo zwaar kan geestelijke activiteit zijn.

1Tm 5:18. De eer die “vooral” zij, die zo arbeiden, behoren te krijgen, kan tot uiting komen in de financiële ondersteuning door de gemeente. Om deze aanbeveling kracht bij te zetten haalt Paulus twee uitspraken van de Schrift aan. Door te stellen “de Schrift zegt”, onderstreept hij dat het spreken van God en van de Schrift hetzelfde gezag hebben.

De eerste aanhaling is uit Deuteronomium 25 (Dt 25:4). Paulus heeft dit vers al eerder aangehaald en wel in 1 Korinthiërs 9 (1Ko 9:9-10; vgl. Gl 6:6). God heeft bepaald: “Een dorsende os zult u niet muilbanden.” Dat spreekt van Gods zorg voor de ossen. Een dorsende os mag eten van het koren, terwijl hij dat aan het dorsen is. Toch heeft God dit voorschrift niet in de eerste plaats gegeven voor de ossen, maar voor Zijn dienaars. Deze toepassing van een vers uit het Oude Testament is volkomen geoorloofd, zoals ook blijkt uit 1 Korinthiërs 10 (1Ko 10:11) en Romeinen 15 (Rm 15:4).

Tegenover de Korinthiërs haalt Paulus dit vers aan om het recht op ondersteuning dat hij van hen heeft, naar voren te brengen. Hij doet dat niet om er zelf gebruik van te maken. Zelf ziet hij af van dat recht omdat hij zijn werk in het evangelie op geen enkele manier met geld wil verbinden. Daarom is het des te opmerkelijker en ook mooi om hier te zien hoe hij dit vers gebruikt voor anderen. Dit is best een les voor ons. Waar je voor jezelf van afziet, kun je toch van harte aan anderen gunnen.

De tweede aanhaling is een woord van de Heer Jezus. Toen Hij de zeventig uitzond, zei Hij tegen hen dat zij, wat zij kregen, niet als aalmoes hoefden aan te nemen, maar als loon voor hun werk, want “de arbeider is zijn loon waard” (Lk 10:7). Ze mochten zich van harte toevertrouwen aan de Messias en aannemen wat hun aangeboden werd. Als ware arbeiders voor de Heer hadden ze daar namens Hem recht op.

Overigens blijkt door de woorden “de Schrift zegt”, gevolgd door een aanhaling uit het evangelie naar Lukas, dat dit evangelie al moet hebben bestaan. Het moet ook door de gelovigen als een deel van de Heilige Schrift zijn aanvaard. Je ziet ook dat de ene aanhaling uit het Oude Testament komt en de andere aanhaling uit het Nieuwe Testament. Dat bewijst de eenheid van beide Testamenten als beide volmaakt door Gods Geest geïnspireerd (vgl. 2Pt 3:16).

1Tm 5:19. Ook een oudste kan falen, zondigen. De gevolgen van een misstap van een leidinggevende broeder zijn hoogst ernstig. Zo iemand neemt door zijn vooraanstaande plaats de meest kwetsbare plek in de gemeente in. De vijand zal het speciaal op hem hebben gemunt. Als er dan ook een beschuldiging aan het adres van een oudste wordt geuit, mag daar niet op worden ingegaan, “tenzij onder twee of drie getuigen”.

Als een oudste van een bepaalde zonde wordt beschuldigd, moet die beschuldiging nauwkeurig worden onderzocht (Dt 13:14) en met grote voorzichtigheid worden behandeld. Er moeten minstens twee en liefst drie getuigen zijn van een eventuele zonde die door een oudste is begaan (Dt 19:15; Mt 18:16; 2Ko 13:1). De gemeente mag niet afgaan op geruchten. De gemeente houdt zich niet bezig met een gerucht, maar met een concrete zonde.

Deze aanwijzing is belangrijk. Het gevaar is reëel dat iemand die door een oudste is vermaand, maar zich niet laat gezeggen, die oudste in een kwaad daglicht zal willen stellen. Je hoort dan opmerkingen als ‘een verkeerde benadering’ en ‘liefdeloos optreden’. Ook worden suggestieve uitspraken gedaan, bijvoorbeeld dat de oudste zelf ook stiekem wel een bepaalde zonde zal koesteren. Al dergelijke lasterpraat over voorgangers is een beproefd middel van de satan. Het doet snel de ronde en richt enorme schade aan. Het is belangrijk je daar ver vandaan te houden.

Hoe er wel moet worden gehandeld met een oudste die zondigt, komt in het volgende verzen aan de orde.

Lees nog eens 1 Timotheüs 5:14-19.

Verwerking: Op welke wijze kun jij deel hebben aan het hulp verlenen aan weduwen en hoe kun jij oudsten eren?

Copyright information for DutKingComments