1 Timothy 5:4

Verplichtingen tegenover anderen

De vermaningen in de voorgaande verzen betreffen de persoonlijke wandel, zowel die van Timotheüs als die van jou. In dit hoofdstuk wijst de apostel Timotheüs op zijn houding ten opzichte van verschillende groepen personen in de gemeente:

1. in de 1Tm 5:1-2 verschillende leeftijdsgroepen;

2. in de 1Tm 5:3-16 de weduwen;

3. in de 1Tm 5:17-20 de oudsten.

Het hoofdstuk eindigt in de 1Tm 5:21-25 met een aansporing om onpartijdig te zijn en verantwoord om te gaan met anderen en met zijn eigen lichaam.

1Tm 5:1. Net als in een gezin moet ook in het huis van God het onderscheid in leeftijd en geslacht erkend worden. De eerste aanwijzing betreft de “oudere [man]” die vermaning nodig heeft. Soms is het nodig een oudere te vermanen. Ouderdom maakt niet immuun voor fouten. Bij vermaning past voorzichtigheid in de wijze waarop dit gebeurt (Lv 19:32).

Een oudere broeder mag niet hard worden aangepakt. ‘Hard aanpakken’ betekent letterlijk ‘slaan’, waarbij je hier kunt denken aan ‘met woorden slaan’. Je mag tegen zo iemand geen harde toon aanslaan. Als een oudere broeder berispt moet worden, moet dat gebeuren met de gevoelens van een zoon ten opzichte van zijn vader. Als jongere broeders meer naar deze aanwijzing zouden handelen, zouden heel wat diepgaande en langdurige conflicten in gemeenten voorkomen zijn.

De tweede categorie waar je mee te maken hebt, zijn je leeftijdsgenoten, “de jongeren”. Als je daar iets opmerkt wat tegen Gods Woord ingaat, moet je hen benaderen met gevoelens van ware broederliefde. Zij maken samen met jou deel uit van de familie van God. In die verhouding past het niet om vanuit de hoogte, als een meerdere, te vermanen (vgl. Jb 33:6).

1Tm 5:2. De derde categorie is die van “de oudere [vrouwen]”. Evenals bij de oudere mannen moeten ook hier de gevoelens van een zoon aanwezig zijn, in dit geval tegenover zijn moeder. Evenals bij de andere groepen gaat het erom dat Timotheüs in zijn gedrag een familiaire genegenheid openbaart en boven alles respect voor de persoon.

De vierde categorie ligt het gevoeligst. Timotheüs moet als jongeman toch wel goed oppassen hoe hij “de jongere” vrouwen benadert als daar iets te corrigeren valt. Dat moet hij doen “als zusters, in alle reinheid”. De broederliefde mag niet ontaarden in vleselijke gevoelens. Hij moet ervoor waken innerlijk rein van gedachten te zijn, zodat hij een volledig oprecht en doorzichtig gedrag zal openbaren. Onreine gedachten, woorden of daden moeten worden vermeden. Als dit woord ter harte was genomen, niet alleen door jongere gelovigen, zouden heel wat drama’s die zich in het pastoraat op dit gebied hebben voorgedaan, niet hebben plaatsgevonden.

1Tm 5:3. Er volgt een vijfde categorie, “de weduwen”. Paulus brengt hen uitvoerig onder de aandacht. Het woord voor weduwe houdt ‘beroofd’ in, ‘een verlies geleden hebben’. Een ‘werkelijke weduwe’ is iemand die echt alleen is, ‘beroofd’ van haar man. Daardoor is ze in nood komen te verkeren. Ze heeft ook geen familie op wie ze een beroep kan doen.

De Heilige Geest ruimt veel plaats voor de weduwen in, liefst veertien verzen, omdat zij gemakkelijk vergeten worden. Dat was al in het begin van de gemeente het geval (Hd 6:1), toen men zelfs alles gemeenschappelijk had en met elkaar alles deelde. Hoeveel te meer moet dan nu de oproep van Jakobus gehoord worden om “wezen en weduwen te bezoeken in hun verdrukking” (Jk 1:27).

Weduwen en hun kinderen zijn voorwerpen van de bijzondere zorg van God (Ps 68:6; Ps 146:9). Wie zorg aan hen besteedt, kan rekenen op de zegen van God (Dt 14:29; Dt 24:19). Met dat in gedachten moet het niet moeilijk zijn hen te ‘eren’ of te respecteren en hoog te achten. Dit gepaste respect en deze hoogachting zullen tot uiting komen in financiële ondersteuning en in het met dienende en zorgende liefde omringen. Dan heeft het financieel ondersteunen niet de bijgedachte van een aalmoes aan een arme.

In deze zorg voor de weduwe kun je een voorbeeld zien van het functioneren van de gemeente in andere vormen van zorg. Een van de aspecten waaraan je een gemeente naar Gods gedachten kunt herkennen, is de zorg die men besteedt aan hen die zorg nodig hebben. Is er bijvoorbeeld zorg voor hen die het geestelijk moeilijk hebben, voor hen die dreigen te bezwijken voor bepaalde verleidingen, voor gelovigen die moeite hebben met de opvoeding van hun kinderen, voor ouderen?

1Tm 5:4. Er kan een neiging zijn om je aan zorg te onttrekken, terwijl die zorg duidelijk op je weg ligt. In het geval van de weduwen kunnen er ‘kinderen of kleinkinderen’ zijn. Paulus wijst hen op hun verplichtingen tegenover moeder of grootmoeder als deze weduwe is. Zij moeten “leren aan hun eigen huis Godsvrucht te tonen”. Zo tonen ze hun eerbied voor God, ze handelen naar Zijn wil. Ze mogen zich niet aan die verantwoordelijkheid onttrekken door te beweren dat dit een taak van de overheid of van de gemeente is. De Heer Jezus veroordeelt ook vrome motieven om zich aan deze verplichting te onttrekken scherp (Mt 15:3-6).

Wie zijn moeder of grootmoeder die weduwe is, bijstaat, doet dit niet alleen omdat de Heer het wil. Het behoort ook te gebeuren uit dankbaarheid voor wat de voorouders voor hen hebben gedaan. Het is een erkenning van de liefde en zorg die de voorouders aan hen hebben besteed. Het woord “vergelding” betekent ‘voldoen aan een verantwoordelijkheid’. Het heeft te maken met terugbetalen, iets teruggeven. Als jij in een dergelijke situatie bent, mag je weten dat je door dit te doen “aangenaam tegenover God” bent. Je verblijdt God daarmee. Dat is toch wel een prachtige aansporing.

1Tm 5:5. Nu verkeren weduwen niet allemaal in dezelfde omstandigheden. Je hebt gezien dat er zijn die kinderen en kleinkinderen hebben op wie zij kunnen terugvallen. Maar als dat nu eens niet het geval is, als je van een weduwe moet zeggen dat zij “werkelijk weduwe is en alleen staat”? Door de woorden “en alleen staat” wordt benadrukt dat deze weduwe echt geen mens heeft om op terug te vallen. Ze is permanent alleen en verlaten.

Dan blijft God haar steun en toeverlaat. Terwijl ze geen mens heeft om op terug te vallen, blijft God haar geweldige toevlucht. Zij mag op Hem haar vertrouwen stellen en haar hoop vestigen. Aanhoudend mag ze tot Hem gaan, zonder ophouden Hem naderen en vragen om wat ze nodig heeft. Van zo’n weduwe heb je een prachtig voorbeeld in Anna (Lk 2:36-38). Zij was niet bezig met haar eigen nood. Ze was bezig met de nood waarin Gods volk verkeerde.

Denk je niet dat zulke weduwen een zegen zijn voor de gemeente? Zij verwachten niet hun hulp van de gemeente, maar van God. In hun kwetsbare positie van afhankelijkheid voelen ze des te meer, hoezeer ze de omgang met God nodig hebben. “Nacht en dag” wil zeggen zonder dat er iets tussen haar en God in komt. Het toont aan dat zij een ononderbroken gemeenschap met God heeft.

1Tm 5:6. Zo’n houding steekt scherp af tegen “wie in genotzucht leeft”. Dan is er geen sprake van op God gericht zijn en alle hulp van Hem verwachten. Die weduwe “is levend dood”. Niet iedere werkelijke weduwe is behoeftig. Er zijn er ook die over ruime middelen beschikken en die middelen gebruiken om “in genotzucht” te leven. Wie zo leeft, mist de zegen van afhankelijk zijn van God. Het geestelijk leven van zo iemand is niet te zien. Ze leeft wel, maar zonder God bij haar leven te betrekken. Je kunt dan zeggen dat ze in feite dood is.

Het leven ‘in weelde en genotzucht’ (vgl. Jk 5:5) ziet op een verkwistende levenswijze. Voor God is geen plaats. Het is de mentaliteit van “laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij” (1Ko 15:32b).

Lees nog eens 1 Timotheüs 5:1-6.

Verwerking: Hoe is jouw verhouding ten opzichte van de verschillende groepen die hier worden genoemd? Zie jij voor jezelf een speciale categorie weggelegd waaraan je zorg zou kunnen besteden?

Copyright information for DutKingComments