2 Chronicles 20:15

Antwoord van de HEERE

Het antwoord van de HEERE komt. Hij zendt Zijn Geest in het midden van de gemeente. Hij zendt Zijn Geest niet op Josafat, wat we misschien zouden verwachten, maar op Jahaziël, een Leviet uit de zonen van Asaf (2Kr 20:14). De Geest is vrijmachtig in het uitkiezen van Zijn instrument om de wil van God bekend te maken.

Jahaziël zal er niet door ‘overvallen’ zijn dat de Geest op hem komt. Dat hij een van de zonen van Asaf is, wijst erop dat hij een zanger is. Zijn taak is de HEERE te prijzen. Die bezigheid is een goede voorbereiding om door de Geest gebruikt te worden ten gunste van Gods volk te midden waarvan hij zich bevindt.

De boodschap die Jahaziël voor volk en koning heeft, is een bemoediging (2Kr 20:15). Hij vraagt er met de woorden “sla er acht op” speciale aandacht voor. Het is een woord van de HEERE Zelf. De bemoediging is dat ze niet onder de indruk hoeven te komen van de grote troepenmacht van de vijand omdat ze er zelf niet tegen hoeven te strijden. God zal namelijk voor hen strijden. Ze moeten de macht van de vijand niet vergelijken met hun eigen kracht, maar met de kracht van God. En wat stelt de vijand dan nog voor?

Dat de strijd niet van het volk, maar van de HEERE is, gaat als een refrein door het Oude Testament. We horen het uit de mond van Mozes als het volk bij de Schelfzee staat (Ex 14:14) en daarna horen we het uit de mond van David als hij tegenover Goliath staat (1Sm 17:47). Nu horen we het hier als Josafat tegenover een grote vijandelijke troepenmacht staat. Voor ons is het ook zo. Wij kunnen alleen de goede strijd strijden als we beseffen dat het feitelijk de strijd van de Heer is. Daarom wordt ons voor onze strijd ook de wapenrusting van Gód gegeven (Ef 6:10-18).

Jahaziël zegt wat er moet gebeuren (2Kr 20:16). God kan de vijand op allerlei manieren verslaan. Hij kiest echter een manier die voor Zijn volk duidelijk maakt dat de overwinning Zijn werk is. Jahaziël geeft het volk aan wat zij moeten doen. Ze moeten morgen op de vijand afgaan. Hij informeert het volk waar de vijand nu is en waar de vijand morgen zal zijn. God kent elke beweging van de vijand en ook de weg die hij gaat.

Wat een bemoediging is dat voor Zijn volk om zich aan Hem toe te vertrouwen voor de strijd. Zo vertelt God Zijn volk vandaag ook door mensen die Hij daartoe bekwaam maakt, waar de vijand zich bevindt, waar ze op moeten letten om niet in een geestelijke valkuil terecht te komen. De plaats waar Josafat en het volk de vijanden zullen aantreffen, is “het einde van het dal”. Het wijst erop dat de verootmoediging en de erkenning van eigen onvermogen, waarvan het dal een beeld is, zal eindigen in een overwinning voor het volk.

De ontmoeting met de vijand is niet bedoeld om met hen de strijd aan te binden (2Kr 20:17). Nog eens wijst Jahaziël erop dat het volk in deze oorlog niet moet strijden. Ze moeten zich alleen opstellen, blijven staan en toezien. Zo kunnen ze leren hoe God voor Zijn volk tussenbeide komt. Hij zal hun Zijn behoudenis doen zien. Zijn behoudenis, Zijn verlossing, is met hen, met Juda en Jeruzalem. Vrees en ontsteltenis, die zich mogelijk aan hen opdringen als ze eraan denken dat ze oog in oog met de vijand komen te staan, hebben geen reden van bestaan. Ze kunnen onbevreesd tegen de vijand optrekken, “want de HEERE zal met u zijn”. En wat valt er te vrezen of ontsteld te zijn als Hij met ons is?

Het woord van de profeet heeft een prachtige uitwerking op Josafat en het volk. Ze zijn diep onder de indruk van het woord van de HEERE. Ze vallen allemaal voor het aangezicht van de HEERE neer en buigen zich voor Hem (2Kr 20:18). Hier is niets te bespeuren van een willoos ‘vallen in de Geest’. Zoiets is helemaal vreemd aan de Schrift. Wat hier gebeurt, gebeurt bewust door iedere aanwezige.

Terwijl Josafat en het volk in aanbidding voor de HEERE liggen, staan van de Levieten “de nakomelingen van de Kahathieten, en van de nakomelingen van de Korachieten, … op om de HEERE, de God van Israël, met luide stem ten hoogste te prijzen” (2Kr 20:19). De Kahathieten zijn Levieten die als taak de zorg voor de allerheiligste dingen hebben (Nm 4:4). De Korachieten zijn nakomelingen van de Kahathieten (Nm 16:1; 1Kr 6:38). Korach is in opstand gekomen tegen de HEERE en geoordeeld (Nm 16:1-2; 31-33), maar de genade heeft sommige kinderen van Korach gespaard (Nm 26:11). Zij die het allerheiligste kennen (nakomelingen van Kahath) en zij die beseffen wat genade is (nakomelingen van Korach), beseffen in deze situatie dat het gepast is de HEERE “met luide stem ten hoogste te prijzen”.

De bidstond is veranderd in een lofprijzing en dat zonder dat er nog een vijand verslagen is. Wat een terecht en prachtig eerbetoon aan Hem Die alle eer waard is en Die het meest wordt geëerd als we Hem eren voor wat nog moet komen.

Copyright information for DutKingComments