2 Chronicles 20:19-21

Antwoord van de HEERE

Het antwoord van de HEERE komt. Hij zendt Zijn Geest in het midden van de gemeente. Hij zendt Zijn Geest niet op Josafat, wat we misschien zouden verwachten, maar op Jahaziël, een Leviet uit de zonen van Asaf (2Kr 20:14). De Geest is vrijmachtig in het uitkiezen van Zijn instrument om de wil van God bekend te maken.

Jahaziël zal er niet door ‘overvallen’ zijn dat de Geest op hem komt. Dat hij een van de zonen van Asaf is, wijst erop dat hij een zanger is. Zijn taak is de HEERE te prijzen. Die bezigheid is een goede voorbereiding om door de Geest gebruikt te worden ten gunste van Gods volk te midden waarvan hij zich bevindt.

De boodschap die Jahaziël voor volk en koning heeft, is een bemoediging (2Kr 20:15). Hij vraagt er met de woorden “sla er acht op” speciale aandacht voor. Het is een woord van de HEERE Zelf. De bemoediging is dat ze niet onder de indruk hoeven te komen van de grote troepenmacht van de vijand omdat ze er zelf niet tegen hoeven te strijden. God zal namelijk voor hen strijden. Ze moeten de macht van de vijand niet vergelijken met hun eigen kracht, maar met de kracht van God. En wat stelt de vijand dan nog voor?

Dat de strijd niet van het volk, maar van de HEERE is, gaat als een refrein door het Oude Testament. We horen het uit de mond van Mozes als het volk bij de Schelfzee staat (Ex 14:14) en daarna horen we het uit de mond van David als hij tegenover Goliath staat (1Sm 17:47). Nu horen we het hier als Josafat tegenover een grote vijandelijke troepenmacht staat. Voor ons is het ook zo. Wij kunnen alleen de goede strijd strijden als we beseffen dat het feitelijk de strijd van de Heer is. Daarom wordt ons voor onze strijd ook de wapenrusting van Gód gegeven (Ef 6:10-18).

Jahaziël zegt wat er moet gebeuren (2Kr 20:16). God kan de vijand op allerlei manieren verslaan. Hij kiest echter een manier die voor Zijn volk duidelijk maakt dat de overwinning Zijn werk is. Jahaziël geeft het volk aan wat zij moeten doen. Ze moeten morgen op de vijand afgaan. Hij informeert het volk waar de vijand nu is en waar de vijand morgen zal zijn. God kent elke beweging van de vijand en ook de weg die hij gaat.

Wat een bemoediging is dat voor Zijn volk om zich aan Hem toe te vertrouwen voor de strijd. Zo vertelt God Zijn volk vandaag ook door mensen die Hij daartoe bekwaam maakt, waar de vijand zich bevindt, waar ze op moeten letten om niet in een geestelijke valkuil terecht te komen. De plaats waar Josafat en het volk de vijanden zullen aantreffen, is “het einde van het dal”. Het wijst erop dat de verootmoediging en de erkenning van eigen onvermogen, waarvan het dal een beeld is, zal eindigen in een overwinning voor het volk.

De ontmoeting met de vijand is niet bedoeld om met hen de strijd aan te binden (2Kr 20:17). Nog eens wijst Jahaziël erop dat het volk in deze oorlog niet moet strijden. Ze moeten zich alleen opstellen, blijven staan en toezien. Zo kunnen ze leren hoe God voor Zijn volk tussenbeide komt. Hij zal hun Zijn behoudenis doen zien. Zijn behoudenis, Zijn verlossing, is met hen, met Juda en Jeruzalem. Vrees en ontsteltenis, die zich mogelijk aan hen opdringen als ze eraan denken dat ze oog in oog met de vijand komen te staan, hebben geen reden van bestaan. Ze kunnen onbevreesd tegen de vijand optrekken, “want de HEERE zal met u zijn”. En wat valt er te vrezen of ontsteld te zijn als Hij met ons is?

Het woord van de profeet heeft een prachtige uitwerking op Josafat en het volk. Ze zijn diep onder de indruk van het woord van de HEERE. Ze vallen allemaal voor het aangezicht van de HEERE neer en buigen zich voor Hem (2Kr 20:18). Hier is niets te bespeuren van een willoos ‘vallen in de Geest’. Zoiets is helemaal vreemd aan de Schrift. Wat hier gebeurt, gebeurt bewust door iedere aanwezige.

Terwijl Josafat en het volk in aanbidding voor de HEERE liggen, staan van de Levieten “de nakomelingen van de Kahathieten, en van de nakomelingen van de Korachieten, … op om de HEERE, de God van Israël, met luide stem ten hoogste te prijzen” (2Kr 20:19). De Kahathieten zijn Levieten die als taak de zorg voor de allerheiligste dingen hebben (Nm 4:4). De Korachieten zijn nakomelingen van de Kahathieten (Nm 16:1; 1Kr 6:38). Korach is in opstand gekomen tegen de HEERE en geoordeeld (Nm 16:1-2; 31-33), maar de genade heeft sommige kinderen van Korach gespaard (Nm 26:11). Zij die het allerheiligste kennen (nakomelingen van Kahath) en zij die beseffen wat genade is (nakomelingen van Korach), beseffen in deze situatie dat het gepast is de HEERE “met luide stem ten hoogste te prijzen”.

De bidstond is veranderd in een lofprijzing en dat zonder dat er nog een vijand verslagen is. Wat een terecht en prachtig eerbetoon aan Hem Die alle eer waard is en Die het meest wordt geëerd als we Hem eren voor wat nog moet komen.

De HEERE verslaat de vijand

De volgende dag, de dag na alle bemoedigende toezeggingen, staan ze vroeg op en vertrekken naar de woestijn van Tekoa (2Kr 20:20). Mogelijk omdat de overweldigende indrukken van gisteren enigszins zijn verzwakt, houdt Josafat halt en spreekt het volk vlak voor het vertrek toe. Hij roept hen op naar hem te luisteren, want hij heeft nog twee krachtige bemoedigingen voor hen.

Zijn eerste aansporing is om op de HEERE, Die ze als hun God kennen, te vertrouwen. Als ze dat doen, en alleen dan, zullen ze standhouden voor de vijand en niet gaan beven. De tweede aansporing is om te vertrouwen op de profeten van de HEERE, want zij hebben Zijn woorden tot hen gesproken. En is er ooit een woord dat de HEERE gesproken heeft, onvervuld gebleven? Welnu, als ze op Zijn profeten vertrouwen, dat wil zeggen als ze op Zijn Woord vertrouwen, zullen ze voorspoedig zijn en de overwinning behalen.

Na zijn bemoedigende toespraak pleegt Josafat overleg met het volk (2Kr 20:21). Het resultaat van het overleg is dat ze voor de HEERE zangers aanstellen om Hem, Die hier “de heilige Majesteit” wordt genoemd, te prijzen. Het is alsof de lofzang van de vorige dag nog naklinkt in hun oren en harten en ze daarmee verder willen gaan. Het lofprijzen van de HEERE geeft kracht. De lofprijzing is hier gericht op de heilige Majesteit, dat wil zeggen op de HEERE in Zijn volkomen afzondering van het kwaad (heilig) en Zijn volkomen verhevenheid boven het kwaad (Majesteit).

De zangers trekken voor de gewapende mannen uit. De wapens zullen niet kletteren, want de HEERE heeft gezegd dat Hij zal strijden. Dat de mannen gewapend zijn, is dan ook niet om te strijden, maar om de overwinning te bevestigen. Lofprijzing gaat voor de overwinning uit. Overwinning volgt op de lofprijzing. De inhoud van de lofzang, “loof de HEERE, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig”, is het grote refrein van het vrederijk (Ps 136:1-26).

Op hetzelfde ogenblik dat gejuich en lofzang klinken, verslaat de HEERE door hinderlagen de vijanden (2Kr 20:22). Het volgende vers laat zien hoe de overwinning wordt behaald (2Kr 20:23). De HEERE zet de vijanden tegen elkaar op. Zonder enige tussenkomst van een mens wordt de overwinning behaald.

Zo heeft de Heer Jezus ook de overwinning op het kruis behaald en wij mogen daar de vruchten van plukken. Het is niet nodig voor christenen om een uiterlijke, valse godsdienst uit te roeien. Zo’n godsdienst roeit zichzelf uit omdat zij in zichzelf het zaad van haar eigen verwoesting draagt.

Wat Israël alleen nog heeft te doen, is kijken naar het resultaat en de vruchten ervan plukken. Ze zien het resultaat bij “het uitkijkpunt in de woestijn” (2Kr 20:24). Vandaaruit zien ze alleen dode vijanden. Niemand is ontkomen, zoals er ook niemand aan het uiteindelijke oordeel van God zal ontkomen. Dat de overwinning enkel en alleen Gods werk is, komt niet vaak voor, want God maakt meestal gebruik van Zijn volk om vijanden te verslaan. God is echter niet gebonden aan bepaalde methoden. Zijn keus is altijd zo, dat Hij in het resultaat verheerlijkt wordt.

Josafat en het volk mogen in dit geval voor zichzelf roven van de buit (2Kr 20:25). Ook dat is niet vanzelfsprekend (Jz 6:18; 1Kr 18:11). Hier staat God het toe. Ze nemen van de buit zoveel ze kunnen dragen. Ze kunnen lang niet alles in één keer dragen, zo veel is er. De buit is zo groot, dat ze drie dagen bezig zijn met het roven ervan.

Na drie dagen roven komt het volk op de vierde dag samen in “Emek-Beracha”, wat betekent ‘dal van de lofprijzing’ (2Kr 20:26). Het dal van de lofprijzing krijgt hier zijn naam. De samenkomst vindt hier plaats en niet in Jeruzalem bij de tempel. In een toepassing voor ons herinnert het ons eraan dat ook buiten de samenkomst van de gemeente God lofprijzing wil ontvangen zodra daar aanleiding toe is. We hoeven daarmee niet te wachten tot we als gemeente samenkomen, waar daartoe speciaal de gelegenheid is als we samenkomen aan de tafel van de Heer om Zijn dood te verkondigen in het gebruik van Zijn avondmaal.

Na deze spontane uiting van lofprijzing voor de overwinning keren de mannen, met Josafat aan het hoofd, vol blijdschap naar Jeruzalem terug (2Kr 20:27). De aanleiding van hun blijdschap is wat de HEERE met hun vijanden heeft gedaan. In Jeruzalem aangekomen gaan ze onder muzikale begeleiding naar het huis van de HEERE (2Kr 20:28). Hiervandaan zijn ze vertrokken en hiernaar keren ze terug.

Zo is ook voor ons de gemeente de plaats van vertrek voor alles wat we voor de Heer mogen doen en de plaats waarnaar we terugkeren nadat we iets voor de Heer hebben mogen doen (vgl. Hd 14:26-27). Op die manier mogen we delen met de ‘thuisgemeente’ wat de Heer heeft gedaan en samen Hem daarvoor verheerlijken.

Het nieuws van de overwinning van de HEERE over de vijanden van Israël bewerkt dat er “grote vrees voor God” komt “over alle koninkrijken van de landen” die ervan horen (2Kr 20:29). Dit is altijd het resultaat als God met en voor Zijn volk werkt. Het betekent niet dat de volken God gaan zoeken. Het is meer zo, dat zij zich wel tweemaal zullen bedenken voordat ze tegen Israël ten strijde trekken, tegen een volk met een zo machtige God. Het resultaat is dat door deze tussenkomst van God het koninkrijk van Josafat rust heeft van rondom (2Kr 20:30).

Er is nog op te merken dat deze geschiedenis ook een profetische betekenis heeft. Zoals de Geest van de HEERE op Jahaziël komt (2Kr 20:14), zo zal volgens Joël 2 in de eindtijd de Geest op heel Israël komen, dat wil zeggen op het gelovig overblijfsel dat dan heel Israël is (Jl 2:28-29; vgl. Rm 11:25-26). In Joël 3 wordt twee keer verwezen naar deze geschiedenis (Jl 3:2; 12). Het “dal van Josafat” dat daar wordt genoemd, is waarschijnlijk hetzelfde als “Emek-Beracha” (‘dal van de lofprijzing’) in dit hoofdstuk (2Kr 20:26). In Joël 2 zien we eenzelfde voorbereiding op het treffen met de vijand als hier (Jl 2:15-17).

Copyright information for DutKingComments