2 Chronicles 25:4

Inleiding

Hoogmoed komt voor de val. Dat zien we bij de twee volgende koningen, Amazia – hij regeert van 796-767 v.Chr. – en zijn zoon Uzzia (2Kr 26:16). Beide koningen beginnen goed, maar eindigen kwaad, net als Joas. Beide koningen hebben groot succes en komen tot grote macht, waardoor de roem hun naar het hoofd stijgt. Succes is de oorzaak van hun hoogmoed. Als gevolg van hun hoogmoed is er gebrek aan vertrouwen op de HEERE, want die twee kunnen niet samengaan.

Amazia koning van Juda

De samenzwering waaraan Joas ten prooi is gevallen, is tegen zijn persoon geweest en niet tegen het koningshuis. Vandaar dat Amazia zijn vader zonder meer opvolgt (2Kr 25:1). Hij is vijfentwintig jaar oud als hij koning wordt. Het aantal jaren dat hij heeft geregeerd wordt ons, zoals meestal gebeurt, ook hier weer direct aan het begin verteld. Amazia heeft negenentwintig jaar geregeerd. Ook noemt de kroniekschrijver, zoals hij vaker doet, de naam van zijn moeder, Joaddan, en de plaats waar zij vandaan komt, Jeruzalem.

Het leven van Amazia wordt in één zin samengevat: “Hij deed wat juist is in de ogen van de HEERE, maar niet met een volkomen toegewijd hart” (2Kr 25:2). Hierin lijkt hij op zijn vader Joas (2Kn 14:3). Het eerste deel van de zin is positief. Dat is ook gezegd van zijn vader Joas. Bij Joas wordt vervolgens gezegd dat het doen wat juist is in de ogen van de HEERE beperkt is gebleven tot de duur van het leven van Jojada. Bij Amazia is er ook sprake van een beperking en die is dat hij niet met zijn hele hart aan de HEERE is toegewijd (vgl. 1Kr 29:19). De Heer vraagt ons hele hart. Halve of gedeelde harten doen tekort aan wat Hem toekomt. Hij wil dat we helemaal voor Hem zijn.

Amazia heeft enige tijd nodig om zich in zijn nieuwe functie in te werken (2Kr 25:3). De plotselinge dood van zijn vader brengt hem even plotseling op de troon. Hij zal het doen en laten van de vorsten en hun omgang met zijn vader hebben gadegeslagen. Nu hij zelf aan de macht is, moet hij met hen leren omgaan. Hij lijkt erin te slagen het koningschap stevig in handen te krijgen. Daarbij zal zeker ook de bestudering van de wet horen.

Als hij zich als koning sterk genoeg voelt, treedt hij op tegen de moordenaars van zijn vader en laat hen doden. Die moordenaars worden “zijn dienaren” genoemd. Hij heeft hen dus nog enige tijd in zijn nabijheid als zijn personeel moeten dulden. Al die tijd is hij echter niet uit het oog verloren dat dit de moordenaars van zijn vader zijn. Bij hun terechtstelling gaat hij niet verder dan de wet zegt (2Kr 25:4). Hij laat het bij hun terechtstelling omdat de HEERE in de wet van Mozes geboden heeft dat niet de hele familie wordt uitgeroeid, maar dat alleen de schuldigen worden gedood (Dt 24:16; Jr 31:29-30; Ez 18:19-20).

Het is voor ons ook belangrijk om ons eerst te bezinnen op onze positie als gelovige en de verantwoordelijkheden die daaraan verbonden zijn. Dat betekent dat we ons moeten bezighouden met Gods Woord. De kennis van Gods Woord is noodzakelijk om goede beslissingen te nemen. Als het gaat om de veroordeling van kwaad in de gemeente, zal er naar de norm van Gods Woord tucht moeten worden uitgeoefend over openlijk kwaad. Die tucht zal echter ook rechtvaardig moeten zijn, in overeenstemming met de zwaarte van het vergrijp en alleen van toepassing op degene die het betreft.

Copyright information for DutKingComments