2 Chronicles 26:20

Uzzia wordt melaats

Uzzia wordt woedend op de priesters die hem terechtwijzen (2Kr 26:19). Daar staat hij, met het wierookvat in zijn hand en van plan om iets moois te doen. Is hij daar bezig met een godsdienstige handeling, iets waar hij zich goed bij voelt, krijgt hij van een paar ‘scherpslijpers’ te horen dat hij dit niet doen mag! Hij, de grote, door God gezegende man! Waar halen ze de euvele moed vandaan? De priesters zijn voor hem mensen die de Bijbel veel te letterlijk nemen. Ze laten je geen ruimte om het geloof op je eigen manier te beleven.

Uzzia laat zich niet gezeggen. In werkelijkheid verzet hij zich tegen Gods inzettingen. Terwijl hij in woede tegen de priesters uitbarst, breekt de melaatsheid bij hem uit, aan zijn voorhoofd. Het voorhoofd spreekt van het denken van de mens, zijn verstand. Het symboliseert dat het verstand over de dingen van God heerst. Het stelt de overschatting van de menselijke rede in het dienen van God voor.

Uzzia heeft zo zijn eigen gedachten over wat hij in de dienst van God kan doen en volgt die gedachten. De omstandigheden waaronder de melaatsheid uitbreekt, worden nog eens gedetailleerd beschreven. Het gebeurt “voor [de ogen van] de priesters, in het huis van de HEERE, bij het reukofferaltaar”. De omstandigheden waaronder hij zondigt, maken zijn zonde heel ernstig.

God zou Uzzia met allerlei ziekten of zelfs met de dood hebben kunnen slaan, maar Hij slaat hem met melaatsheid. Melaatsheid is een beeld van de zonde die bij de mens naar buiten toe uitbreekt. In het Oude Testament komen we drie personen tegen bij wie de melaatsheid uitbreekt. Eerst is daar Mirjam. Zij matigt zich aan dat zij hetzelfde gezag als Mozes heeft (Nm 12:1-10). We zien het ook bij Gehazi. Gehazi is er niet tevreden mee een knecht te zijn; hij wil heer zijn (2Kn 5:20-27). Hier zien we het bij Uzzia. In alle drie gevallen speelt hoogmoed een rol.

De hoofdpriester Azaria verdrijft hem (2Kr 26:20). Ook “al de priesters” keren zich, met Azaria, tegen Uzzia. Zo hoort het ook te zijn als er in de gemeente eigenwilligheid openbaar wordt. Alle leden van de gemeente, die allemaal priesters zijn, behoren dezelfde afkeer van de zonde te hebben als de Heer Jezus, de ware Hoofdpriester. Door de melaatsheid realiseert Uzzia zich ook dat hij een dwaasheid heeft begaan. Hij verzet zich niet tegen zijn uitzetting, maar werkt eraan mee door zich te haasten om het huis van de HEERE te verlaten.

Azaria betekent ‘de HEERE is mijn hulp’. Uzzia betekent ‘de HEERE is mijn kracht’. De naam van zijn vader Amazia betekent ‘die de HEERE heeft versterkt’. De naam van zijn moeder Jecholia (2Kr 26:3) betekent ‘bekrachtigd door de HEERE’. Alles bij Uzzia spreekt van de kracht van de HEERE. Als hij zich dat bewust was gebleven en niet op eigen kracht was gaan vertrouwen, had hij niet als een afgezonderde moeten leven tot de dag van zijn dood (2Kr 26:21). Hij is verstoken van de dienst aan God en ook van de gemeenschap met de leden van Gods volk (Lv 13:46). In die tijd van afzondering heeft hij wel veel kunnen nadenken over wat hij heeft gedaan, om daarover in het reine met God te komen.

Copyright information for DutKingComments