2 Chronicles 3:3-17

Het fundament

De 2Kr 3:3-17 geven de beschrijving van het gebouw. Salomo bouwt naar het plan dat zijn vader David hem heeft getoond (1Kr 28:11). Zo moeten ook wij bezig zijn met de bouw van de gemeente naar het plan dat God in Zijn Woord heeft neergelegd.

Eerst wordt het fundament genoemd, de basis waarop moet worden gebouwd. Het fundament voor de gemeente is de belijdenis van Petrus: ”U bent de Christus, de Zoon van de levende God” (Mt 16:16). Petrus kan dat zeggen, zoals de Heer Jezus vervolgens verklaart, omdat de Vader hem dat heeft geopenbaard (Mt 16:17). Dan voegt de Heer aan de openbaring van de Vader aan Petrus een nieuwe openbaring toe. Dat is de openbaring dat de belijdenis van Petrus de rots is waarop de gemeente zal worden gebouwd (Mt 16:18a).

De belijdenis van Petrus – dat Christus de Zoon van de levende God is – houdt in dat in de Heer Jezus leven is. Daarmee is ook verbonden dat Hij levengevende macht bezit. Dat Hij de Zoon van de levende God is, betekent dat Hij dit leven in Zichzelf heeft. Wat daarop gebouwd wordt, heeft dat leven en kan niet worden aangetast door de dood of iets wat daarmee in verbinding staat. Het leven van God kan niet tenietgedaan worden. Op Zijn Persoon is de gemeente gegrond. Hij is de rots, het onwankelbare fundament.

Voor de openbaring van de grondslag van de gemeente maakt de Heer Jezus gebruik van de betekenis van de naam van Petrus. Door tegen hem te zeggen ‘jij bent Petrus’ (Petrus betekent ‘steen’) geeft de Heer aan dat Petrus een van de stenen is die op de rots (in het Grieks ‘petra’), dat is Hij Zelf, zullen worden gebouwd. Dat Petrus de zinspeling van de Heer op zijn naam heeft begrepen, zien we in zijn eerste brief. Daarin schrijft hij namelijk over de gelovigen als levende stenen die samen een geestelijk huis vormen (1Pt 2:5a). De gelovigen zijn levende stenen omdat ze gekomen zijn tot Hem Die de levende steen is en daardoor aan Hem zijn verbonden (1Pt 2:4).

De apostelen en profeten hebben in hun onderwijs gewezen op die grondslag, op die rots, en er op Gods manier op gebouwd (Ef 2:20). Paulus is zich goed bewust van de verantwoordelijkheid om op geen ander fundament te bouwen en dat met het juiste materiaal te doen: “Naar de genade die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester [het] fundament gelegd en een ander bouwt erop. Maar laat ieder uitkijken hoe hij erop bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er ligt, dat is Jezus Christus” (1Ko 3:10-11). In geestelijke zin gaat Salomo ook zo te werk door zich te houden aan wat hem door zijn vader is gezegd.

De maten worden gegeven. Er worden geen nieuwe maten gebruikt. Het oorspronkelijke bestek, “de vroegere maat”, wordt gehandhaafd. Er wordt niet aan toegedaan en niet van afgedaan (vgl. Pr 3:14). Zoals door David is berekend met gebruikmaking van de oude maat, zo voert Salomo het uit. Hij waagt het niet de maten te gebruiken die in zijn tijd gangbaar zijn geworden. Hij gaat niet volgens zijn eigen ideeën te werk.

De voorhal en het heilige

In deze verzen wordt de bouw van de voorhal en het heilige, dat is “het grote vertrek” (2Kr 3:5), beschreven. We kunnen in de gebruikte materialen de volgende geestelijke betekenis zien. Het “zuiver goud” en “fijn goud” stelt de heerlijkheid van God in Christus voor. Het “cipressenhout” stelt het waarachtige Mens zijn van de Heer Jezus voor. De “dadelpalmen” spreken van overwinning. Christus is Overwinnaar. De “kettingen” zijn een symbool van de banden van liefde waardoor de gelovigen aan elkaar zijn verbonden. De “kostbare stenen” stellen de gelovigen voor, in wie Christus zichtbaar wordt (1Ko 3:12).

Het heilige der heiligen

Het heilige der heiligen heeft de vorm van een kubus. Dat wijst op de “breedte, lengte, hoogte en diepte” van de liefde van Christus, die in haar ware betekenis de kennis te boven gaat (Ef 3:18-19). De liefde van Christus is aan alle zijden volmaakt. In Hem zien we Wie God in Zijn volmaaktheid is, zonder dat we ooit ten volle zullen kunnen doorgronden Wie God is.

De gouden “spijkers” dienen ertoe om het gouden behang op zijn plaats te houden. Dit spreekt van wat dient tot het hooghouden van het getuigenis van de Godheid van Christus. Zulke ‘spijkers’ gebruiken we, als we woorden uit Gods Woord citeren waarin de Godheid van Christus tot uiting komt. Een voorbeeld is: “In [het] begin was het Woord; en het Woord was bij God, en het Woord was God” (Jh 1:1). Hier vinden we op ondubbelzinnige wijze dat Christus de eeuwige God is (Jh 5:17-18; Rm 9:5; Hb 1:8; 1Jh 5:20).

Salomo spreekt in het door hem geschreven boek Prediker ook over spijkers: “De woorden van wijzen zijn … als spijkers, diep ingeslagen door meesters in het verzamelen. Zij zijn gegeven door één Herder” (Pr 12:11). Het zijn spijkers die worden gegeven door de Heer Jezus, de ene Herder, in Zijn zorg voor de Zijnen. De christen moet een meester zijn in het verzamelen van deze ‘spijkers’. Ze moeten eerst diep in hemzelf geslagen worden om ze vervolgens in voorkomende gevallen te gebruiken en diep in te slaan bij anderen.

De cherubs

Aan de twee cherubs wordt uitvoerig aandacht besteed. Ze vullen het hele vertrek en hebben zicht op het huis. Ze zien als het ware toe hoe men zich er gedraagt. Het zijn symbolische uitdrukkingen van Gods oordelende en besturende macht (Gn 3:24). Zij sluiten de weg naar de zegen af voor de in de zonde gevallen mens. Maar in de tabernakel en de tempel is de weg op grond van het offer geopend. Daarvoor is op en vóór de ark bloed gesprenkeld. Toch moet Gods heiligheid ook dan gehandhaafd worden, ook al betreft het een verlost volk.

Er zijn vier cherubs. Op de ark staan twee kleine cherubs. Zij staan met hun vleugels naar beneden en met hun gezichten kijken ze naar beneden, naar het verzoendeksel. Zij vormen één geheel met het verzoendeksel. Daarnaast zijn er deze twee grote cherubs, die alles overdekken en met hun gezichten naar het vertrek kijken.

De cherubs waken en beschermen. Zij zien erop toe dat Gods heerlijkheid gehandhaafd blijft en zij beschermen Gods volk. Dat zij met hun vleugels het hele vertrek vullen, wijst op het allesomvattende karakter van de bescherming van de woonplaats van God Die tussen de cherubs op de ark woont.

De cherubs die één geheel vormen met het verzoendeksel op de ark, kijken naar beneden, naar de wet in de ark, de heilige eisen van God. Maar eerst zien ze het bloed op het verzoendeksel. De grote, overdekkende cherubs kijken naar het vertrek, in de richting van het heilige, dat wil zeggen naar het oosten (2Kr 3:13). Zij zien als het ware alles wat er in het huis van God gebeurt. Zij waken over de dienst. Hun aanwezigheid en indrukwekkende grootte maken duidelijk: hier woont in waarheid de heilige God!

Het voorhangsel

Het voorhangsel is een ander middel om de heiligheid van het heilige der heiligen te bewaken. De cherubs die op het voorhangsel zijn aangebracht, zien erop toe dat niemand die onbevoegd is, het heilige der heiligen binnengaat. De kleuren spreken van Christus. In het blauwpurper zien we Hem als de hemelse Mens. In het roodpurper en het karmozijnrood zien we Zijn koninklijke waardigheid. In het fijn linnen zien we Zijn volmaakte leven.

Het voorhangsel stelt het vlees van de Heer Jezus voor, dat wil zeggen Zijn Persoon zoals Hij op aarde wandelde. Op het moment dat de Heer Jezus sterft, scheurt het voorhangsel “van boven naar beneden in tweeën” (Mt 27:50-51; Lk 23:45). Misschien kunnen we zeggen dat het voorhangsel in het evangelie naar Mattheüs scheurt opdat de mens naar binnen kan gaan en dat het in het evangelie naar Lukas scheurt omdat God naar buiten komt tot de mens, want Hij is deze welgezind. Voor ons is het voorhangsel dan ook geen hindernis meer, maar een ingang door genade, door het bloed van Christus (Hb 10:19-20).

De twee pilaren

De twee pilaren van elk zeventien en een halve meter hoog zijn ook niet in de tabernakel aanwezig. De pilaren staan vóór het huis, Jachin rechts en Boaz links. De namen duiden aan waarop Gods gebouw rust. Jachin betekent ‘God bevestigt’ en Boaz betekent ‘in Hem is kracht’. De twee pilaren illustreren dat het gebouw van God een vast gebouw is, goed bevestigd, onwankelbaar en dat het ondersteund wordt door de kracht van God.

De gemeente is “de pilaar en grondslag van de waarheid” (1Tm 3:15). In het huis van God ervaren gelovigen wat deze pilaren betekenen. In dit huis worden gelovigen bevestigd in hun verbinding met de Heer. Ze ontvangen daar ook kracht van de Heer. In de gemeente komen betekent bevestigd worden en kracht ontvangen. Gelovigen kunnen pilaren worden in Gods tempel als zij trouw vasthouden aan Gods Woord (Op 3:12a; vgl. Gl 2:9a).

Copyright information for DutKingComments