2 Chronicles 5:11

De heerlijkheid van de HEERE

De priesters komen naar buiten opdat de rechtmatige Bewoner er Zijn intrek in kan nemen (2Kr 5:11). Het belang van de zaak rechtvaardigt dat er nog geen rekening wordt gehouden met de inzetting van David met betrekking tot de afdelingen (1Kr 24:3-19). Bij deze gebeurtenis moeten alle priesters van alle afdelingen aanwezig zijn. Ze moeten er allemaal ooggetuige van zijn dat de HEERE Zijn intrek in de tempel neemt. Ze zijn daartoe ook in staat, want ze hebben zich allen geheiligd. We kunnen alleen de heerlijkheid van de Heer zien als we ons hebben toegewijd aan Hem.

De Levieten en de priesters staan aan de oostkant van het altaar (2Kr 5:12). De oostkant is de kant waar de zon opkomt. Het is de kant waar de deur van de tabernakel is, het dichtst bij het volk. Als van de Levieten de dragers hun dienst hebben gedaan, komen nu de zangers naar voren. Als de Heer Jezus in ons leven de centrale plaats heeft gekregen, worden we zangers. Dit geldt ook voor de plaatselijke gemeente. Als de Heer Jezus daar centraal staat, zal dat tot uiting komen in de lofzang.

De zangers staan bij het altaar. De namen “Asaf, Heman, Jeduthun” betekenen achtereenvolgens ‘één die vergadert’, ‘getrouw’ en ‘koor van lofprijzing’. Dat doet denken aan het vergaderen van de gemeente rondom het altaar (een beeld van de tafel van de Heer) om daar in trouw als een koor van lofprijzing de Heer te loven en te prijzen. De gemeente doet dat als “zonen” van God en “broeders” van elkaar en van de Heer Jezus. Het “fijn linnen” wijst erop dat ze aangenaam gemaakt zijn in de Geliefde (Ef 1:6).

Behalve de Levieten zijn er ook priesters. Het getal van de priesters is honderdtwintig. Dat getal herinnert aan de honderdtwintig discipelen die na de hemelvaart van de Heer Jezus in de bovenzaal zijn (Hd 1:15), om daar te wachten op de “belofte van de Vader” (Hd 1:4), dat is de uitstorting van de Heilige Geest. De priesters blazen “eenparig” op de trompet en laten “eenparig” hun stem horen (2Kr 5:13). Deze eenstemmigheid zien we ook in Handelingen 2. Daar is de gemeente na de uitstorting van de Heilige Geest ook eenstemmig (vgl. Rm 15:5-6). Ze doen alles samen (Hd 2:44; 46).

In hun lofprijzing horen we de verwijzing naar het vrederijk. Het is een lofzang die nooit zal ophouden: “Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.” Daarop wordt het huis van de HEERE vervuld met de heerlijkheid van de HEERE. Niet tijdens het offeren, maar tijdens het zingen over Zijn goedertierenheid komt het antwoord uit de hemel in de vorm van de wolk. Gods goedertierenheid wordt gezien in Zijn heerlijkheid, waarvan de wolk de uitdrukking is. God troont op de lofzangen van Zijn volk (Ps 22:4).

De wolk die hier het huis vult, heeft het volk uit Egypte geleid (Ex 13:21-22) en door de woestijn heen geleid (Ex 40:36-38). We zien deze wolk van Gods heerlijkheid ook bij de Heer Jezus op de berg der verheerlijking (Mt 17:5), bij de oprichting van de tabernakel (Ex 40:34-35), na de wijding van de priesters (Lv 9:23), bij het ontstaan van de gemeente (Hd 1:9; Hd 2:2) en bij de tempel van Ezechiël (Ez 43:4). Bij de herbouw van de tempel door Zerubbabel na de terugkeer uit de ballingschap zien we deze wolk van de heerlijkheid niet.

De priesters kunnen niet in Gods tegenwoordigheid blijven staan om dienst te doen (2Kr 5:14). Ze zijn overweldigd door de aanwezigheid van Gods heerlijkheid in de tempel. Dat is de situatie in het Oude Testament. Voor ons is het grote voorrecht dat wij de heerlijkheid van de Heer met onbedekt aangezicht aanschouwen (2Ko 3:18). Onder de genade worden wij niet uit de tegenwoordigheid van God verdreven, maar mogen we die ingaan en daar de heerlijkheid van de Heer Jezus zien (Jh 17:24). In zeker opzicht kunnen ook wij niet blijven staan als we het Lam Dat geslacht is, “als geslacht” (Op 5:6; 12) zien staan: “En de oudsten vielen neer en aanbaden” (Op 5:14). Waar Hij is, verdwijnen de mens en zijn dienst.

Copyright information for DutKingComments