2 Chronicles 6:29

Vierde gebed

Diverse plagen vormen de aanleiding voor het vierde gebed. Hoewel er niet staat dat deze plagen komen vanwege begane zonden, zijn deze plagen wel het gevolg van de zonde. Dat zien we aan het woord “vergeef” in 2Kr 6:30. Het hele volk lijdt onder deze plagen, maar ieder persoonlijk kan eraan ontkomen als hij bidt en smeekt en zijn plaag en zijn pijn erkent.

In de woorden “en geef eenieder naar al zijn wegen” wordt gevraagd om de tucht van God. Die tucht is nodig om de gelovige op de weg van trouw aan de Heer te houden of hem er weer te brengen. Daarbij ziet de Heer in het hart van de gelovige waartoe hij geneigd is of waarom hij een bepaalde weg gaat die tucht nodig maakt. Het is de liefde van de Heer die deze tucht over de Zijnen brengt (Hb 12:5-11).

Een toepassing van deze plagen zien we in de geestelijke toestand van de gelovigen in Korinthe. Zij gaan lichtvaardig aan het avondmaal. Ze springen lichtzinnig met de geestelijke betekenis ervan om. Daarom moet God hen tuchtigen. Paulus zegt tegen hen: “Daarom zijn er onder u vele zwakken en zieken en nogal velen zijn ontslapen” (1Ko 11:30). Dit betekent niet dat allen die door deze tucht worden getroffen, aan die lichtzinnigheid deelnemen. Het is goed mogelijk dat er zijn die lijden om wat anderen doen. Wij kunnen lijden door gedrag van anderen of van onszelf. Dat berooft ons van onze zegeningen.

God kent het hart van ieder mens (2Kr 6:30b). “Alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem met Wie wij te doen hebben” (Hb 4:13). Het besef daarvan moet ons ertoe brengen in vrees voor God in de wegen van de Heer te gaan (2Kr 6:31). Dan blijven we bewaard in het genot van de zegeningen die ons geschonken zijn.

Copyright information for DutKingComments