2 Kings 10:11-17

Inleiding

We zien in dit hoofdstuk meerdere kanten van Jehu. We zien hoe hij aan de ene kant te ver gaat door mensen te doden voor wie hij van God geen opdracht heeft gekregen hen te doden. Aan de andere kant is hij niet ver genoeg gegaan. Hij heeft wel de Baälsdienst uitgeroeid, maar niet de gouden kalveren, die blijft hij dienen. Hij verricht vaak het werk van God, maar jaagt ten diepste eigen belangen na. Het lijkt erop dat hij meer een instrument is dan een dienaar. Het zwaard weet hij uitstekend te hanteren als het erom gaat het kwaad te oordelen. Wat hij echter niet heeft geleerd, is het zwaard, dan wel in geestelijke zin te verstaan, op zichzelf toe te passen.

Hij is een nuttig instrument zolang de belangen van God met die van hemzelf overeenkomen. Als de belangen van God niet met zijn belangen stroken, gaat hij zijn eigen weg.

Nakomelingen van Achab gedood

De gebeurtenissen volgen elkaar snel op. Jehu treedt voortvarend op. Hij wil na Jizreël ook Samaria aan zijn zijde krijgen. In Samaria wonen zeventig zonen van Achab. Daaronder zullen we moeten verstaan al zijn mannelijke nakomelingen die hij bij zijn vele vrouwen heeft verwekt, en ook zijn kleinzonen. Al deze zonen zijn een gevaar voor Jehu’s koningschap. Ze moeten daarom uit de weg worden geruimd. Daarvoor bedenkt hij een sluw plan. Hij zendt brieven aan Samaria, aan de stadsraad. De inhoud van zijn brief is uitdagend, er spreekt zelfverzekerdheid uit. Het is de taal van de zelfverzekerde man die zijn eigen kracht kent en tevens weet wat de zwakke plek van zijn tegenstander is.

Hij spreekt hen aan als mensen die nog steeds in Achab hun “heer” zien. Ook wijst hij hen op hun militaire kracht. Als hoofdstad hebben ze immers de beschikking over “strijdwagens en paarden, een versterkte stad en wapens”. Zijn voorstel is dat ze maar de beste van Achabs zonen op de troon moeten zetten en onder zijn aanvoering met hem de strijd zullen aangaan. Hij roept hen op een soort tegenkoning aan te stellen en dan in een gevecht met hem uitmaken wie de echte koning is.

Dat Jehu dit allemaal durft te zeggen en voor te stellen, toont aan dat hij zeker is van zijn zaak. Hij kent de zonen van Achab. Het zijn slappe kerels, net als de leiders van de stad. De leiders zijn mannen van het soort oudsten en voorname lieden van Jizreël die naar de pijpen van Izebel hebben gedanst en naar aanleiding van haar brief Naboth hebben gedood (1Kn 21:8-14).

De taal van de brief is zodanig, dat Jehu zichzelf als de onbetwiste koning presenteert en dat wie dat waagt te betwisten zijn gang maar moet gaan. De uitslag staat wat hem betreft vast. De keus is aan de leiders van Samaria. Zij zullen net als Joram wel weten wat voor soort man Jehu is, die toch bij allen bekend is als een “krankzinnige” ruiter (2Kn 9:20), een man die voor niets en niemand bang is en voor niets en niemand opzij gaat. Mogelijk hebben de boodschappers ook verteld hoe Jehu in Jizreël tekeer is gegaan en welk lot Joram, Ahazia en Izebel hebben ondergaan. In elk geval verwijzen ze daarnaar als daden die schrik inboezemen.

Zouden ze tegen een dergelijke man het zwaard durven opnemen? Hun verstand zegt dat ze dat maar niet moeten doen. Het is veel wijzer om zich bij Jehu aan te sluiten. Dat doen ze dan ook. Ze laten hem weten dat ze zich bij hem aansluiten. Ze doen dat in woorden die een totale onderwerping aan hem inhouden. Dit is ook precies wat hij wil. Nu kan hij hen gebruiken om de nakomelingen van Achab uit te roeien zonder zelf zijn handen vuil te hoeven maken.

Als Jehu bericht heeft ontvangen van de leiders van Samaria dat zij hem hun steun toezeggen, schrijft hij hun een tweede brief (2Kn 10:6). Hij geeft hun een opdracht waardoor zij kunnen bewijzen dat ze menen wat ze zeggen. Jehu begint zijn brief met woorden van gelijke strekking als de woorden die hij ook tegen de hovelingen van Izebel heeft gezegd: “Als u voor mij bent” (vgl. 2Kn 9:32). Hij is er alleen in geïnteresseerd wie er voor hem is. Als ze voor hem zijn, zullen ze luisteren naar zijn stem. Luisteren naar de stem van de HEERE is niet aan de orde. Hij maakt nu deze oudsten tot bondgenoten en draagt hun op de zonen van Achab te doden.

Het is nog de vraag hoe zijn opdracht in deze tweede brief moet worden opgevat. Het kan zijn dat zijn schrijven dubbelzinnig is. Dat wil zeggen dat met “de hoofden van de mannelijke nakomelingen van uw heer” niet de letterlijke hoofden worden bedoeld, maar de belangrijkste zonen, de meest invloedrijke. Die zouden de mannen van de stad dan moeten meenemen en morgen rond dezelfde tijd als vandaag bij Jehu moeten komen. De mannen van de stad vatten wat in de brief staat letterlijk op en dat heeft Jehu mogelijk ook zo bedoeld. Als de hoofden zijn afgehouwen, worden deze opgestuurd naar Jizreël. De oudsten brengen de hoofden niet zelf om ze persoonlijk aan te bieden. Ze willen graag op afstand blijven.

Jehu krijgt bericht dat de hoofden bezorgd zijn. Dan geeft hij opdracht de hoofden in twee hopen bij de stadspoort te leggen. Als de mensen van de stad de stad uitgaan om aan het werk te gaan, zien ze de hoofden. Maar Jehu is er bij om de verklaring te geven van deze lugubere aanblik. In de woorden die hij gebruikt, is hij diplomatiek en onoprecht. Hij is recht door zee als het om het zwaard gaat, maar hij is niet recht door zee in zijn taal.

Hij verklaart het volk onschuldig. Wat zichzelf betreft, ontkent hij elke betrokkenheid bij de moord op deze mannen. Zeker, hij heeft Joram gedood, maar dat is omdat hij dat moest doen van de HEERE, hoewel hij dat hier niet klaar en duidelijk uitspreekt. Wie er in dit geval aan het werk is geweest? Nee, dat zou hij niet kunnen zeggen. Hij speelt de onschuldige, de onwetende. Hoewel hij rechtstreeks verantwoordelijk is voor de moord, wijst hij met zijn vraag anderen als moordenaars aan. Hij zegt niets over de opdracht die hij daartoe heeft gegeven.

Om zijn onschuld en onwetendheid nog meer te camoufleren, geeft hij een vrome draai aan zijn verhaal (2Kn 10:10). Ze moeten zich maar niet al te druk maken om de vraag wie dit heeft gedaan. Het valt allemaal onder het bestuur van de HEERE. De wraak van de HEERE is immers uitgevoerd? Wat hij in feite doet, is de HEERE de schuld geven.

2Kn 10:11 is een soort conclusie. Jehu doodt iedereen die is overgebleven van het huis van Achab. Maar hij gaat ook verder. Hij doodt ook “al zijn aanzienlijken, zijn vertrouwelingen en zijn priesters”. Daarvoor heeft hij geen opdracht gekregen. Wij moeten ook nooit verder gaan dan de Heer ons opdraagt, hoezeer bepaalde dingen ook gerechtvaardigd lijken. Jehu wil zijn koningschap bevestigen en ruimt alles uit de weg wat hem daarin kan hinderen. Wat is de kracht van zijn handelen? Het vlees, hij handelt voor zichzelf. De kracht van het vlees kan werkzaam zijn in geestelijke dingen, maar dan wordt er altijd meer gedaan dan de opdracht van de Heer is.

De broers van Ahazia gedood

Jehu heeft ook geen opdracht van de HEERE gekregen de prinsen van Juda te doden. Ahazia is als zoon van de goddeloze Joram en Athalia een kleinzoon van Achab en daarom terecht gedood. De broers van Ahazia zijn geen letterlijke broers, want die had Ahazia niet meer (2Kr 21:16-17). Het zijn mogelijk neven van hem. Dat de mannen worden gedood, is in de regeringswegen van God wel terecht, want ze verdienden het gedood te worden. Ze waren vrienden van het huis van Achab.

Jonadab

Als Jehu voortgaat, vindt er een plotselinge ontmoeting met Jonadab plaats. Op de vraag van Jehu naar de oprechtheid van zijn hart antwoordt Jonadab dat zijn hart inderdaad oprecht is. Hij heeft een oprecht hart, maar dan niet zozeer ten opzichte van Jehu als wel ten opzichte van God. Wat de oprechtheid van het hart van Jehu waard is, laat zijn optreden wel zien, zeker ook in de manier waarop hij binnenkort de vereerders van Baäl uitroeit.

Jonadab is een opmerkelijk man. Hij is uit het geslacht van Rechab, van het volk de Kenieten. Hij is dus niet van oorsprong van Gods volk, maar stamt af van een Kanaänitisch volk (Gn 15:18-19), dat wil zeggen van die volken waarvan God had gezegd dat ze moesten worden uitgeroeid. Nu woonden niet alle Kenieten in Kanaän en vielen daardoor ook niet alle Kenieten onder het oordeel. Meerderen woonden te midden van Gods volk (Ri 1:16; Ri 4:17; 1Sm 15:6; 1Kr 2:55).

In Jeremia 35 lezen we uitvoerig over Jonadab en zijn nageslacht en Gods waardering voor hem en zijn familie. Daar blijkt dat Jonadab een trouwe dienaar van de HEERE is geweest en dat zijn trouw door de HEERE wordt beloond (Jr 35:1-19). We hebben al eerder gezien dat de periode van Jehu kan worden vergeleken met de periode van Sardis in Openbaring 3 (Op 3:1-6). Het is opmerkelijk dat we niet alleen Jehu, maar ook Jonadab in Sardis terugvinden.

In Sardis herkennen we Jehu in hen die zeggen dat ze de naam hebben te leven (Op 3:1b). Jehu getuigt van zichzelf dat hij voor de HEERE leeft als hij tegen Jonadab zegt: “Zie mijn ijver voor de HEERE.” Van Israël wordt gezegd “dat zij ijver voor God hebben, maar niet met verstand” (Rm 10:2). Dat geldt ook voor Jehu. Het is geen taal van het geloof om zo te wijzen op zichzelf in zijn ijver voor de HEERE, maar trots.

Van Jehu moet dan ook worden gezegd dat zijn “werken niet volkomen bevonden” zijn voor God (Op 3:2b). Jehu roeit dan wel de Baälsdienst uit, maar de gouden kalveren blijven bestaan. Jehu keert om zo te zeggen terug tot Jerobeam en niet tot David. Zo is de periode van Sardis in zekere zin een verademing na de periode van Thyatira – hoewel Sardis en Thyatira in de kerkgeschiedenis naast elkaar blijven voortbestaan –, maar Sardis keert niet terug naar het woord van de apostelen en profeten. Sardis blijft om zo te zeggen ‘hangen’ in Pérgamus, dat wil zeggen de tijd waarin de kerk de wereld in zich opneemt.

Jonadab herkennen we in de “enkele namen in Sardis die hun kleren niet bevlekt hebben” (Op 3:4a). Zij krijgen een belofte (Op 3:4b), net zoals Jonadab ook een belofte van de HEERE krijgt (Jr 35:18-19). Jonadab bevindt zich niet in Juda, in Jeruzalem en bij de tempel, Gods woonplaats, maar bevindt zich als een van de getrouwen te midden van de afvallige tien stammen. Jehu wil zich graag ook van zijn gezelschap verzekeren. Jonadab is een invloedrijk man vanwege zijn consequente levenshouding en levensstijl. Dat zal de conservatieve onderdanen in zijn rijk aanspreken.

Jehu maakt Jonadab tot zijn vriend vanwege het politieke voordeel dat hem dit oplevert. Hij gebruikt Jonadab om zijn eigen positie te verstevigen. Als Jehu zegt “geef uw hand”, betekent dat meer dan alleen dat hij hem kan helpen op zijn wagen te klimmen. Het is ook symbolisch voor de vraag om zijn hulp in zijn verwerving van het koningschap.

Jonadab staat aan de zijde van Jehu, hij klimt bij hem op de wagen. Toch neemt hij in de tien stammen een duidelijke plaats van afzondering in. Dat blijkt wel duidelijk uit Jeremia 35. Hij drinkt geen wijn, wat aangeeft dat hij geen deel heeft aan de vreugden van het afvallige volk. Hij plant zelfs geen wijngaard, want hij wil ook straks niet in de verleiding komen wel wijn te drinken. Hij heeft er zelfs geen huis en geen akker, maar woont in tenten. Hij wil op geen enkele manier met het land verbonden worden. Voor dit hele gedrag, die consequente houding, die ook in zijn nageslacht te zien is, krijgt hij Gods waardering en beloning (Jr 35:12-19).

Iets dergelijks zien we in het protestantisme. Daar worden nieuwe kerken gevormd die ten opzichte van het kwaad in Sardis een afgezonderde positie innemen. Ze ontstaan als een protest tegen het heersende kwaad. We herkennen dat in onze dagen bijvoorbeeld in de hersteld hervormde kerk. Het is een plaats van afzondering, hoewel binnen de grenzen van Sardis, van de tien stammen.

Jehu voltooit zijn opdracht

In dit vers vertelt de geschiedschrijver ons dat Jehu in Samaria aankomt en daar zijn opdracht afrondt. Hij doodt daar allen die “van [het huis van] Achab overgebleven waren”. Daarmee vervult hij “het woord van de HEERE dat Hij tot Elia gesproken had” (vgl. 1Kn 21:21).

Copyright information for DutKingComments