2 Kings 9:2

Inleiding

In de geschiedenis van de koningen van het tienstammenrijk zijn we op een keerpunt gekomen. Het huis van Achab zal worden uitgeroeid. Daartoe roept God Jehu. Het is een bijzondere roeping. Van Jehu wordt drie keer gezegd dat hij door de HEERE tot koning is gezalfd (2Kn 9:3; 6; 12). Hij is de enige van alle koningen van de tien stammen van wie dat gezegd wordt. Van de andere koningen is niemand gezalfd. Zijn zalving is dan ook uniek en betekent dat hij tot een bijzondere taak geroepen is.

Tegelijk zien we dat, hoewel God iemand roept, God niet alles goedkeurt wat die persoon doet. God kan ook ongelovigen en zelfs de satan gebruiken. We leren in deze geschiedenis hoe de hand van God in deze dingen is. Hij leidt de geschiedenis, Hij kiest Zijn instrumenten en voert door hen het oordeel uit. We kunnen Jehu misschien vergelijken met Nebukadnezar die ook een instrument van God is en tegelijk eigenzinnig handelt. Een andere vraag is, wat het voor een instrument is, in hoeverre de gezalfde Jehu zich door de HEERE heeft laten leiden. Was hij wel een gelovige?

In Hosea 1 zien we de beoordeling van het hele handelen van Jehu (Hs 1:4). Daar wordt gesproken over bloedschuld op het huis van Jehu, waarin dus ook de drie volgende generaties zijn begrepen. Maar het is bij Jehu begonnen. Hij heeft veel bloed vergoten van mensen voor wie God hem niet de opdracht heeft gegeven hun bloed te vergieten.

Waarom roept God zo’n man? Omdat Jehu van alle slechten de minst slechte is. Hij heeft de afgoderij van Izebel gekend en gehaat. Hij is enorm energiek. Maar wie een opdracht heeft van de HEERE, heeft daarmee geen vrijbrief om te doen wat hij wil. Voor de uitvoering moet men stap voor stap afhankelijk zijn van Hem. De energie van Jehu is niet die van het geloof, maar van het vlees. Men kan een opdracht van de Heer hebben, maar toch niet altijd in afhankelijkheid van de Heer zijn. Dit is de zaak bij Jehu.

In de geschiedenis van de gemeente op aarde, die we in Openbaring 2-3 in de zeven gemeenten voorgesteld zien, zijn we met Jehu aangekomen in de fase van Sardis. Sardis volgt op Thyatira zoals Jehu volgt op Izebel. We zien veel overeenstemming tussen Jehu en Sardis. De Heer zegt tegen Sardis dat zij de naam heeft te leven, maar ze is dood (Op 3:1). De uitingen van het leven worden gezien, maar het is schijnleven. Ook zijn de werken niet volkomen bevonden (Op 3:2). Dat wil hier niet zeggen dat er iets ontbreekt, maar dat meer wordt gedaan dan wat is gezegd. Er wordt te veel gedaan en dat is zonde. Zo is het geweest in het opkomende protestantisme. Het protestantisme heeft afgerekend met de afgoderij van Rome. Er is veel dat van God is. Dat is de reformatie. Maar er is ook veel van het vlees en dat is het protestantisme.

Een voorbeeld van het samengaan van de verantwoordelijkheid van de mens in negatieve zin en het handelen van God, zien we in het oordeel over Ahazia. In 2 Kronieken 22 lezen we over de ondergang van Ahazia als een beschikking door de HEERE (2Kr 22:7-9). Daar wordt de dood van Ahazia van de kant van God gezien. Jehu heeft niet de opdracht gekregen om ook Ahazia, de koning van Juda, om te brengen. Daarmee doet hij meer dan hij moet doen. Maar dat betekent niet dat God de controle verliest. Het is het probleem van de verhouding tussen de verantwoordelijkheid van de mens en de hand van God. Ahazia wordt omgebracht omdat hij tegen God heeft gezondigd. Wat God gebruikt van het handelen van de mens, verandert niets aan de verantwoordelijkheid van de mens.

Opdracht Jehu tot koning te zalven

Waarom stuurt Elisa een leerling-profeet? Hij moet het toch zelf doen of eerder nog heeft Elia dit toch moeten doen? Elisa heeft bij Hazaël gedaan wat Elia was opgedragen. Hier zien we dat Elisa, net als Elia ten aanzien van Hazaël heeft gedaan, de opdracht uit handen geeft en die legt in de handen van een van de leerling-profeten.

Hij zegt de leerling-profeet dat hij zijn middel moet omgorden. Dat wijst erop dat hij snel moet lopen om zijn opdracht snel te vervullen. Jehu moet met olie uit een oliekruik worden gezalfd. Dat herinnert aan Saul die ook met olie uit een kruik is gezalfd (1Sm 10:1), terwijl David werd gezalfd met olie uit een hoorn (1Sm 16:1). Een kruik ziet op breekbaarheid en een hoorn op kracht. Saul en Jehu zijn tekortgeschoten in het uitvoeren van hun opdracht; David heeft de raad van God gediend (Hd 13:36).

De zalving moet achter gesloten deuren plaatsvinden (2Kn 9:2). Het is geen openbare, maar een verborgen aangelegenheid. Hierin kunnen we een aanwijzing zien dat God achter de schermen bepaalt wie aan de macht komt. Dit geldt ook voor alle regeringen. Door Hem “regeren koningen” en “heersen vorsten” (Sp 8:15; 16).

Copyright information for DutKingComments