2 Samuel 1:11-12

De reactie van David op het bericht

De man die kan wachten, is de man die voorzichtig is. De kroon is binnen handbereik, maar de brenger ervan is niet door God gezonden. De gretigheid waarmee hij de kroon aanbiedt, is niet in overeenstemming met de geest van David. Nog voordat zijn zoon Salomo het in Spreuken heeft opgeschreven, toont David de waarheid van de spreuk: “Verblijd u niet als uw vijand valt, en laat uw hart zich niet verheugen als hij struikelt” (Sp 24:17). Godvrezende mensen hebben verdriet als zondaars onheil treft, hoezeer het oordeel dat de zondaars treft, ook verdiend kan zijn.

De geest van genade in David is ook de geest van onderscheiding. David ziet in de benadering van de Amalekiet het naderen van de duivel, de vijand van de zielen. Hij laat zich niet misleiden door de aarde op het hoofd van de man en zijn gescheurde kleren en het eerbetoon dat deze hem geeft.

David is hier een voorbeeld van de Heer Jezus. De duivel is op de Heer afgekomen met het aanbod dat hij Hem alle koninkrijken van de aarde wil geven. Het enige wat de Heer moet doen, is neerknielen voor de duivel en hem aanbidden. Dan zal Hij zonder te lijden alle koninkrijken in bezit krijgen. De Heer laat Zich echter in alles alleen leiden door de wil van Zijn God.

Hij wijst de duivel terug met een woord uit de Schrift: “Er staat geschreven: ‘[De] Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’” (Mt 4:8-10). Hij wil het koningschap alleen aannemen uit de hand van Zijn God en op de manier die Hij daarvoor heeft aangegeven: via het kruis. Hij wacht op het moment dat God tegen Hem zegt: “Eis van Mij en Ik zal [U] de heidenvolken [als] Uw eigendom geven, de einden der aarde [als] Uw bezit” (Ps 2:8).

David verheugt zich niet over de dood van Saul. Integendeel, hij is er intens verdrietig over. Ook “al de mannen” die bij David zijn, reageren net als hij. Ze hebben zijn karakter overgenomen, ze zijn door hem gevormd. David en zijn mannen huilen niet alleen over Saul en Jonathan, maar ook over het volk van de HEERE en het huis van Israël.

Saul was en is – want ook nu spreekt David nog zo over hem – voor David steeds “de gezalfde van de HEERE”. Zelf heeft David Saul nooit durven en willen doden omdat hij Saul altijd als de gezalfde van de HEERE heeft gezien. Er is bij hem respect voor Saul. Dat respect is bij deze man niet aanwezig. Wat deze man heeft gedaan, is tegen de wil van de HEERE. In plaats van het koningschap uit de hand van de Amalekiet aan te nemen doodt David deze vijand. Hij wil het koningschap alleen uit de hand van de HEERE nemen.

Voor deze daad ontvangt de man de enige ‘beloning’ die daarvoor geldt: de dood. Hij kende het hart van David niet door te denken dat hij hem blij zou maken met een dergelijke boodschap en daad. Misschien zijn wij ook wel eens zo bezig, dat wij denken de Heer blij te maken, terwijl wij ons hebben vergrepen aan iemand die door Hem is aangesteld, al wijkt die persoon nog zo af. Zich vergrijpen moeten we dan in overdrachtelijke zin zien. We kunnen ons aan iemand vergrijpen door hem steeds in een kwaad daglicht te stellen. Dat praat de afwijking niet goed, maar er zijn gevallen dat we zo iemand aan de Heer moeten overlaten.

Copyright information for DutKingComments