2 Samuel 18:24-27

David hoort van de dood van Absalom

Vanaf 2Sm 18:19 volgt een uitvoerig verslag van de wijze waarop David bericht moet krijgen en krijgt over de dood van zijn zoon Absalom en hoe hij daarop reageert. We kunnen dit gedeelte in vier delen onderverdelen:

1. In de 2Sm 18:19-23 worden de boodschappers naar David gestuurd om hem te berichten over de dood van Absalom.

2. In de 2Sm 18:24-27 zien we hoe David gespannen wacht op nieuws over Absalom.

3. In de 2Sm 18:28-32 ontvangt David de boodschappers en hun bericht.

4. In 2Sm 18:33 lezen we hoe David op het bericht van de dood van zijn zoon reageert.

Ahimaäz wil graag naar David gaan om hem te vertellen dat de opstandige zoon dood is en dat hij van dat gevaar verlost is. Joab staat het echter niet toe. Het lijkt erop dat Ahimaäz een man is die verbonden wordt aan het brengen van goed nieuws. Joab weet hoe David op het nieuws van de dood van zijn zoon zal reageren. Het zal voor David geen goed nieuws zijn. Joab laat in plaats van Ahimaäz een Cusjiet gaan. Ahimaäz legt zich niet bij de weigering neer en dringt erop aan dat Joab hem ook stuurt. Ten slotte geeft Joab toe.

Intussen wacht David gespannen op nieuws over het verloop of de afloop van de strijd. Daarbij is zijn hart maar met één ding bezig en dat is met Absalom. Hoewel Ahimaäz later is vertrokken, is hij toch eerder dan de Cusjiet bij de koning. Hij schijnt naam gemaakt te hebben als snelle loper en daarbij een stijl te hebben die hem op grote afstand herkenbaar maakt. Als David hoort dat Ahimaäz eraan komt, stelt hij voor zichzelf vast dat deze man een goede tijding brengt (2Sm 18:27). David kent hem als een goed man, daarom zal ook zijn boodschap goed zijn (vgl. 1Kn 1:42). Hij wil dat ook graag geloven. De wens is de vader van de gedachte. Aan een andere tijding wil hij niet denken.

Ahimaäz roept David al vanuit de verte toe dat het “vrede” is. Als hij bij de koning komt, buigt hij zich voor hem neer. Zonder te wachten op een teken van David om te spreken vertelt hij direct dat de opstandelingen in de hand van David zijn, een mededeling die hij inluidt met een lofprijzing aan “de HEERE, uw God”. In plaats van blij te zijn over de overwinning stelt David maar één vraag, de vraag naar Absalom. Daarop geeft Ahimaäz een ontwijkend antwoord (2Sm 18:29). David vraagt niet verder. Ahimaäz moet ruimte maken voor de tweede boodschapper, de Cusjiet.

De Cusjiet brengt de boodschap dat de HEERE David recht heeft gedaan en hem heeft verlost uit de hand van allen die tegen hem in opstand waren gekomen. Het is alsof David het niet hoort. De enige vraag waarop hij antwoord wil hebben, is hoe het met Absalom is. De Cusjiet vertelt zonder omweg wat er met Absalom is gebeurd.

Bij het horen van het bericht van de dood van zijn zoon stort David volledig in (2Sm 18:33). Zodra hij hoort dat Absalom dood is, is hij geen koning meer van zijn volk, maar alleen vader. Hij vraagt niets meer, maar vervalt in een hartstochtelijk huilen. Hij trekt zich terug van het gezelschap en geeft zich over aan zijn smart. Moeten wij David daar hard om vallen? Hoe zouden wij reageren als wij een dergelijke zoon hadden en een dergelijke boodschap kregen?

Toch mogen we wel enkele dingen opmerken om van te leren. Zijn liefde voor Absalom is misschien wel te begrijpen, maar niet goed te keuren. Hoe kan iemand zo’n grote liefde hebben voor zo’n goddeloze zoon? Absalom heeft zich, hoe mooi en slim hij ook was, gekeerd tegen God en het door God gegeven gezag. Daar mag geen ouder zich in laten bedriegen. Het is belangrijk dat ouders altijd de kant van God kiezen als het gaat om de zonde van kinderen.

Spurgeon vertelde in een preek over een moeder die tegen haar zoon zei, toen deze nog een losbandig leven leidde: ‘Als God jou om je zonden oordeelt, zal ik ‘amen’ zeggen op Zijn veroordeling.’ God wil niet dat we onze kinderen zacht behandelen als Hij hard met hen handelt vanwege hun zonden. Niemand liever dan Hij wil dat zij tot Hem terugkeren. Als zij echter niet willen, laat Hij hen gaan en dat moeten wij ook doen: “Als je kinderen tegen Hem gezondigd hebben, heeft Hij hen laten gaan in de macht van hun [eigen] overtreding” (Jb 8:4; vgl. Lv 10:1-7).

We mogen wel bidden dat de Heer ons de realiteit van de dingen laat zien, dat wil zeggen dat we de dingen, ook de daden van onze kinderen, zien zoals Hij ze ziet. Daarbij mogen we ook wel bidden dat we elke tijding die we te verwerken krijgen, speciaal over onze kinderen, met Hem verwerken. We hoeven niet de sterke man of sterke vrouw uit te hangen en mogen aan de echtheid van onze gevoelens ruimte geven. Laten we echter bidden dat dit gebeurt zonder Hem uit het oog te verliezen.

David is hier het zicht op de HEERE kwijt. Het is niet de eerste keer dat hij huilt over iemands dood. Hij heeft gehuild over de dood van een tegenstander, Abner (2Sm 3:32). Hij heeft gehuild over het verlies van een intieme vriend en over de dood van zijn zoon Amnon (2Sm 1:11-12; 2Sm 13:33; 35-36). Bij de dood van Absalom kent zijn verdriet echter geen grenzen.

De taal die hij daarbij spreekt, is ook uniek. De dichter-koning, die in andere gevallen zich in een meeslepende treurzang uit, kan hier alleen maar snikken en stamelen: “Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! …, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!” Tot acht keer toe komen uit de diepte van zijn ziel de woorden “mijn zoon” naar boven (2Sm 18:33; 2Sm 19:4). Andere woorden om de grootte van zijn smart uit te drukken heeft hij niet. Hiermee zegt hij alles. Het is alsof het leven voor hem verder geen zin meer heeft.

Copyright information for DutKingComments