2 Samuel 2:8-9

Isboseth koning over Israël

Abner weet dat David de gezalfde koning is. Toch neemt hij Isboseth en stelt hem aan tot koning. Daarmee bewerkt hij een tweedeling in Israël. De plaats waar hij dat doet, Mahanaïm, spreekt daar ook van. Mahanaïm betekent ‘twee legers’ (Gn 32:1-2). De vijandschap van Israël tegenover David is nog niet verdwenen. Isboseth betekent ‘man van de schande’. Hij is de jongste zoon van Saul. Het moet een zwakke, willoze man geweest zijn. We lezen: “Abner … nam Isboseth.” Deze gang van zaken is in feite opstand tegen God. Niet Isboseth, maar David is de gezalfde van de HEERE.

Isboseth regeert twee jaar “over Israël”. ‘Israël’ is hier de naam voor Israël zonder Juda, want daarover is David koning. Juda hoort er niet meer bij. Isboseth heeft geen enkel recht op het koningschap. Toch zien we grote lankmoedigheid bij David tegenover hem. Het kan zijn dat Davids lankmoedigheid voor een deel voortkomt uit een gebrek aan initiatief, omdat hij te veel aan Joab overlaat. Toch kan hij een dergelijke lankmoedigheid alleen betonen omdat hij weet dat zijn recht op die plaats onbetwistbaar is.

Als mensen zich iets aanmatigen wat ze niet zijn, zijn ze in het algemeen licht geraakt als er iets in hun nadeel gebeurt en voelen ze zich snel bedreigd. Wie echter Gods waarheid kent en daarop vertrouwt, kan zich veroorloven zaken over zich heen te laten gaan, zonder boos te worden of bang te zijn voor nadeel.

Dat zien we bij David. Daardoor kan Isboseth een zekere tijd over Israël regeren, terwijl David ‘slechts’ over het huis van Juda koning is. De beproeving is hier mogelijk nog groter dan onder Saul. Saul was de gezalfde van de HEERE, maar Isboseth is iemand zonder recht. Dit is de weg die God met Zijn gezalfde koning gaat en waarin David zich schikt.

Copyright information for DutKingComments