2 Samuel 3:39

David rouwt om de dood van Abner

David roept Joab en het volk op om te rouwen. Als Joab heeft gerouwd, zal dat niet van harte zijn gegaan. Zelf gaat David achter de baar aan. Hij is vlak bij de dode, als was Abner zijn beste vriend. Ook bij het graf van Abner is het verdriet van David groot. Hij huilt luid en het volk deelt in het verdriet met hem. Van Joab lezen we niets.

We vernemen bij David eenzelfde gezindheid als die hij heeft getoond na het bericht van Sauls dood. Zoals hij over Saul en Jonathan heeft gedaan, heft David ook over Abner een klaaglied aan. Door zijn houding en reactie op de moord op Abner wordt het volk gewonnen voor de koning. David noemt hier Joab en Abisaï “onrechtvaardige mensen” (2Sm 3:34). Over Abner roemt hij en noemt hem “een vorst, ja, een groot [man] in Israël”.

David erkent zijn eigen zwakheid. Hij is net koning geworden en ziet zich geplaatst voor een enorme taak. Daartegenover staan “deze mannen, de zonen van Zeruja”, dat zijn Joab en Abisaï, die hij “harder dan ik” noemt. Dat David zich zwak voelt en niet zo hard is als ‘deze mannen’, toont een goede gezindheid. Het is belangrijk dat er met zorg en tederheid over het volk wordt geregeerd en niet met harde hand. De uitwerking van een harde regering zien we als de zoon van Salomo, Rehabeam, aan de macht komt. Het heeft de verdeling van het rijk tot gevolg (1Kn 12:1-19).

Gods koning is iemand die in de eerste plaats Gods volk weidt en in het vervolg daarvan ook vorst over dat volk is (1Kr 11:2). Zorg voor Gods volk staat op de eerste plaats.

Ieder die van de Heer een plaats als voorganger onder Zijn volk heeft gekregen, mag wel bidden of de Heer hem veel wil leren van Zichzelf als de goede Herder. Hij heeft, toen Hij Petrus herstelde na diens verloochening van Hem, in de eerste plaats tegen Petrus gezegd: “Weid Mijn lammeren.” Daarna heeft Hij pas gesproken over het hoeden van de schapen (Jh 21:15-17).

Copyright information for DutKingComments