2 Thessalonians 2:3

Herkennen van de dag van de Heer

Zoals in de inleiding al is gezegd, ligt in deze tweede brief de nadruk op correctie. Dat is nodig omdat de vijand probeert het leven van de gelovigen te verlammen. Daarvoor maakt hij gebruik van dwaalleringen. Voor de introductie van die dwaalleringen wil hij door vervolgingen en verdrukkingen het juiste klimaat scheppen.

De verdrukkingen heb je gezien in 2 Thessalonicenzen 1. Paulus heeft duidelijk gemaakt hoe je die moet zien en hij heeft de gelovigen bemoedigd met zijn onderwijs daarover. De dwalingen krijg je in dit hoofdstuk voor de aandacht, hoe de verleider en misleider met een valse boodschap de gelovigen wil bedriegen over de toekomst. Paulus maakt duidelijk hoe je die moet zien. Overigens zie je in de beide hoofdstukken de twee verschijningsvormen van de vijand: in 2 Thessalonicenzen 1 ‘de brullende leeuw’ (1Pt 5:8) en in 2 Thessalonicenzen 2 ‘de engel van het licht’ (2Ko 11:14).

De dwaallering bestaat uit de list van de vijand om de Thessalonicenzen wijs te maken dat de dag van de Heer al aangebroken is. De vijand heeft zelfs het gerucht laten verbreiden dat Paulus dat zelf ook gelooft en leert. Nu moet je zien hoe Paulus deze dwaling gaat bestrijden en ontkrachten door daar tegenover de waarheid te plaatsen.

2Th 2:1. Hij vaardigt geen bevel uit. Nog minder begint hij hun zware verwijten te maken dat ze zo dom zijn om de vijand opening te geven voor zijn dwalingen. Nee, hij begint met hun iets te “vragen”. Daarmee wil hij hen ertoe brengen na te denken over wat hij gaat zeggen en wat het hoofdthema van zijn brief zal zijn. Vervolgens gaat hij in hun midden staan, en niet boven hen, door hen weer met het vertrouwde en vertrouwelijke “broeders” aan te spreken.

Zijn uitgangspunt voor het weerleggen van de dwaling en het voorstellen van de waarheid is de komst van de Heer Jezus voor de Zijnen. Dat bedoelt hij met “in verband met”. Hij zegt daarmee: ‘Om jullie duidelijk te maken hoe het zit met de dag van de Heer, wil ik jullie nog even herinneren aan de opname van de gelovigen.’ Hij zegt hiermee als het ware tegen hen: ‘Ik heb jullie toch verteld dat de Heer Jezus eerst voor de Zijnen komt en dat wij Hem tegemoet gaan in de lucht om tot Hem bijeenvergaderd te worden (1Th 4:15-17)? Jullie, die bij Hem horen, zijn nog op aarde. Hoe kan de dag van de Heer nu aangebroken zijn, terwijl de gemeente nog op aarde is? De komst van de Heer Jezus voor de Zijnen moet nog steeds plaatsvinden. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn.’

2Th 2:2. Laat je niets wijsmaken. Het is de vijand erom te doen om jou, en ieder kind van God, ervan af te houden je zekere en vaste blik te richten op de persoonlijke komst van de Heer Jezus in de lucht om de Zijnen tot Zich te nemen. Hij gebruikt daarvoor allerlei bedriegerijen en trucs. Hij valt je aan in je denken, je verstand, je vermogen om dingen te beoordelen. Je moet je niet zo snel op het verkeerde been laten zetten.

Denk na over wat je hoort of ziet en beoordeel de dingen aan de hand van het Woord van God. Dan zul je niet zo snel geschokt worden door bepaalde gebeurtenissen die door valse leraren worden uitgelegd als Gods handelen. Je zult ook niet zo snel verward en opgewonden raken door hun fraaie verklaringen.

Ze beweren een of andere boodschap door inspiratie te hebben ontvangen. Maar het is onmogelijk dat hier Gods Geest aan het werk is. Gods Geest is altijd in overeenstemming met Gods Woord. Daarom moeten de geesten beproefd worden aan de hand van Gods Woord (1Jh 4:1). Laat je niet overrompelen door hun zogenaamde ‘geestelijke’ contacten. Laat je ook niet inpakken door hun overtuigend klinkende redeneringen. Toets wat ze zeggen aan Gods Woord.

Zelfs al zouden ze met een brief aankomen, een document waarvan ze beweren dat het afkomstig is van een autoriteit op het gebied van godsdienstige vraagstukken, raak er niet door in de war. Het maakt de satan niet uit welk middel hij gebruikt, als het maar effectief is. Als de Thessalonicenzen maar zouden denken dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn.

Een verkeerde vertaling is: ‘Alsof de dag van Christus aanstaande ware’ (Statenvertaling). Dat zou geen dwaling betekenen, want die dag is inderdaad aanstaande. Maar de dwaling die ingang tracht te krijgen of al heeft gevonden, is juist dat die dag nu al aangebroken zou zijn. Het bewijs daarvan, zo beweren de misleiders, zijn de vervolgingen die de Thessalonicenzen ondervinden. Die dag gaat immers met verdrukking gepaard? Het lijden dat zij ondergaan, lijkt te bevestigen wat de misleiders beweren. Staat er niet geschreven dat die dag een dag van angst en benauwdheid zal zijn?

2Th 2:3. Er zijn twee argumenten om de dwaling, dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn, te ontzenuwen. Het eerste argument heb je net gekregen: de gelovigen zijn nog niet verenigd met de Heer, want pas daarna komt Hij met hen naar de aarde. Het tweede argument is dat de wetteloze (2Th 2:8) nog niet is geopenbaard en daarom kan het oordeel nog niet worden uitgeoefend.

Dit tweede argument gaat Paulus uitwerken. Als je dat gaat begrijpen en vasthoudt, zal de vijand je hierover op geen enkele manier meer in de war kunnen brengen. Het eerste waarop Paulus wijst, is “de afval”, dat is het geestelijk klimaat dat zal heersen nadat de gelovigen zijn opgenomen. ‘De afval’ is de openlijke loochening van iets dat eerst werd beleden. Het gaat hier om de afval van het christendom als de enige godsdienst waarin God Zich als Vader, Zoon en Heilige Geest heeft bekendgemaakt. Het is de radicale ontkenning dat er een Opperwezen bestaat, Iemand Die boven de mens staat, aan Wie de mens zich moet onderwerpen. De afval betekent dat de mens zich het absolute gezag aanmatigt in de wereld en in het heelal.

Om een misverstand te voorkomen is het goed dat je weet dat ‘de afval’ niet de afval van de gelovige, de wedergeboren christen, is. De gelovige kan niet afvallen. De Heer Jezus geeft daarvoor de zekerheid (Jh 10:27-29). Wel kunnen sommigen in de tijd waarin we nu leven, “de latere tijden”, ”van het geloof … afvallen” (1Tm 4:1). Dat betreft dan mensen die ogenschijnlijk Godsvrucht bezitten, maar geen echte, dat wil zeggen wedergeboren, christenen zijn (2Tm 3:5). Dat is niet hetzelfde als de algemene afval van het geheel van wat zich christelijk noemt. Afval is niet het verkillen van de liefde van bepaalde personen, of het invoeren van zondige leringen of activiteiten in de gemeente, maar het volledig opgeven van de waarheid van God. Afval is dat de mens God onttroont en zelf op de troon gaat zitten.

De fase waarin alle christenen zullen afvallen, moet nog komen. De afval treedt pas op als de gemeente is opgenomen en er alleen naamchristenen op aarde zijn overgebleven. Wat dan de christenheid heet, valt in haar geheel af. In het geestelijk klimaat dat er dan zal zijn, zal een persoon naar voren komen die de belichaming is van het verzet tegen God. Deze persoon is de samenballing van alle wetteloosheid. Hij wordt “de mens van de zonde” en “de zoon van het verderf” genoemd.

Over deze mens heeft de zonde absoluut gezag. De zonde heeft onbegrensde en ongeremde beschikking over deze mens. Er is geen enkele verbinding met God of iets wat van God komt. Deze mens heeft zich als een gewillig instrument aan de zonde uitgeleverd, zodat de zonde zich in al zijn afschuwelijkheid in hem kan openbaren.

Een dergelijk mens kan niet anders zijn dan ‘de zoon van het verderf’. Zo is ook Judas door de Heer Jezus genoemd (Jh 17:12). De naam ‘zoon’ geeft het karakter aan. Zo lees je bijvoorbeeld over “een zoon van de vrede” (Lk 10:6) als iemand die gekenmerkt wordt door vrede, die de vrede als het ware als zijn vader heeft en dat karakter vertoont. ‘De zoon van het verderf’ vindt zijn oorsprong in het verderf, zijn handelingen worden gekenmerkt door verderf en zijn einde is in het verderf.

2Th 2:4. Voordat hij echter zijn einde bereikt, zal hij alle geestelijke leiding naar zich toe trekken. De persoon van de antichrist wordt openbaar. Dit is de persoon die in Daniël 11 wordt aangeduid als “die koning” die “zal handelen naar eigen goeddunken” (Dn 11:36). Paulus citeert dat vers hier. Uit dat vers blijkt ook dat de antichrist een Jood is.

In het Nieuwe Testament zie je hem als de afvallige leider van het christendom – hij loochent de Vader en de Zoon – en van het Jodendom – hij loochent dat Jezus de Christus is (1Jh 2:22-23). In Openbaring 13 zie je hem als het beest dat uit de aarde opstijgt (Op 13:11-18). De beschrijving toont verbazend veel overeenkomst met Christus als het Lam. De antichrist bootst Hem na, doet alsof hij de Christus is, maar is in alle opzichten de tegenspeler van Christus.

Als hij aan de macht is, zal hij elke vorm van godsdienst verbieden. Daarmee maakt hij de weg vrij voor een ongekend Godslasterlijk optreden. Hij zal alle Joden en naamchristenen verplichten hem als God te vereren (vgl. Ez 28:2). Hij neemt daartoe plaats in de tempel van God, dat is de tempel in Jeruzalem, het godsdienstig centrum van de Joden. De antichrist zal er ook voor zorgen dat de dictator van het herstelde Romeinse rijk wordt aanbeden. Daarvoor zal hij een beeld van die dictator laten maken en in de tempel neerzetten dat kan worden aanbeden (Op 13:12-15).

Dat hij in de tempel plaatsneemt, bewijst eens te meer dat de antichrist een Jood is. De (afvallige) Joden zouden hem anders nooit als christus of messias accepteren en ook nooit toelaten dat hij bezit zou nemen van de tempel van God. De Heer Jezus heeft van hem gezegd dat hij zal komen in zijn eigen naam en dat de Joden hem zullen aannemen (Jh 5:43).

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:1-4.

Verwerking: Welke bewijzen heb je in dit stukje dat de dag van de Heer nog niet is gekomen?

Copyright information for DutKingComments