Acts 1:15-26

Het einde van Judas

Tijdens de bijeenkomst, waarbij ongeveer honderdtwintig personen aanwezig zijn, staat Petrus op. Hij staat op “te midden van de broeders”. Uit het vervolg blijkt dat hiermee vooral de apostelen worden bedoeld, want tot hen richt hij het woord. Petrus neemt niet het woord om de stilte te verbreken. Wat hij te zeggen heeft, is een boodschap uit de Schrift. Hij laat zich leiden door de Schrift. Zijn verstand is geopend (Lk 24:45) en daardoor begrijpt hij de Schrift, hoewel de Heilige Geest nog niet is uitgestort. Hij heeft het inzicht van de nieuwe mens van de Heer ontvangen toen Hij in hem blies (Jh 20:22).

Hij gelooft ook onvoorwaardelijk in de inspiratie van het Oude Testament door de Heilige Geest. Wat David heeft gezegd (Ps 41:10; Jh 13:18), schrijft Petrus toe aan de Heilige Geest, Die de mond van David heeft gebruikt om het verraad van Judas te voorzeggen. Dat wil niet zeggen dat David zich bewust was dat hij over Judas sprak, maar de Heilige Geest geeft een toepassing die verder strekt dan de actuele situatie die David tot zijn uitspraak bracht. Wat David zei, zei hij over iemand die eerst zijn vriend was, op wie hij vertrouwde, maar die later zijn tegenstander werd. Door het inzicht van dezelfde Heilige Geest past Petrus wat David heeft gezegd op de juiste manier toe en stelt dat Judas de voornaamste tegenstander van de Heer was. Hij was de leidsman van de bende die Hem gevangen kwam nemen.

Het heeft Petrus misschien moeite gekost om te zeggen dat Judas “onder ons” gerekend werd. Judas was samen met hen achter de Heer aangegaan en had ook zijn aandeel in de dienst die de Heer hun had opgedragen. Ze hebben als apostelen nooit enige argwaan tegen Judas gekoesterd. Dat hij zich zo ontpopte, moet voor de apostelen schokkend zijn geweest.

Het is niet duidelijk of de Hd 1:18-19, die gaan over het dramatische einde van Judas, woorden van Petrus zijn of een toelichting van Lukas. We lezen dat deze valse apostel zich heeft laten leiden door het geld, dat “loon van de ongerechtigheid” wordt genoemd. Het is hetzelfde loon als het loon dat Bileam liefhad (2Pt 2:15). Het is het loon dat iemand verdient als hij de rechte weg verlaat.

Voor dit loon heeft Judas een akker verworven, zonder deze in levenden lijve te hebben bezeten. Het is de akker die de overpriesters kochten van het geld dat Judas had verdiend met zijn verraad en dat hij had teruggegooid in de tempel (Mt 27:3-8). Het geld bleef echter zijn geld en de akker werd zijn akker.

Judas, de valse apostel, komt op dramatische wijze aan zijn einde. Hij heeft zich opgehangen, is voorover gevallen en door zijn val op de rotsen is hij in het midden opengereten, waardoor al zijn ingewanden zijn uitgestort (Mt 27:3-8). Zijn ingewanden symboliseren zijn verdorven innerlijk dat in dit oordeel in al zijn afschuwelijkheid naar buiten is gekomen. Het vreselijke einde van Judas is in heel Jeruzalem bekend geworden.

In hun eigen taal wordt daarna over die akker als “Akeldama” gesproken. De betekenis van dit woord is: bloedakker. Er is nog twee keer sprake van een geschiedenis die ons doet denken aan een bloedakker, beide keren (in beeld) in verbinding met het bloed van Christus: in Genesis 4 (Gn 4:8-15) en in Deuteronomium 21 (Dt 21:1-9).

De opvolger van Judas gekozen

Petrus weet dat de woorden “in [het] boek van [de] Psalmen” (Ps 69:26; Ps 109:8) op Judas van toepassing zijn, hoewel zijn naam daar niet wordt genoemd. Dat wil ook zeggen dat wat met Judas gebeurde, geen overwinning van de satan is. Judas werd slechts gebruikt om het Woord van God te vervullen. Dat doet niets af van de eigen verantwoordelijkheid die Judas had. Hij heeft zich voor de satan opengesteld.

De aanhaling uit Psalm 69 kondigt zijn oordeel aan (Ps 69:26), terwijl de aanhaling uit Psalm 109 spreekt over de opvolging van de vacant gekomen plaats bij de twaalf (Ps 109:8). In hun keus van een opvolger laten de apostelen zich leiden door de Schrift (Hd 1:16) en ze willen daaraan ook gehoorzaam zijn. Ze geloven in de inspiratie van de Schrift en in de praktische toepassing ervan in hun situatie.

Dat is ook voor ons belangrijk. De kracht van de Schrift om ons ook vandaag in allerlei situaties in de gemeente te leiden is onverminderd aanwezig. De vraag is echter of wij dat nog met dezelfde overtuiging geloven als de discipelen destijds. Te oordelen naar onze kennis van de Schrift en het geven van een eigen uitlegging daaraan is het te vrezen dat we ver zijn afgeweken van het geloof van de eerste discipelen.

Petrus heeft niet alleen inzicht in de Schrift, hij heeft ook inzicht in de voorwaarden waaraan de opvolger van Judas moet voldoen. Hij weet dat er mannen zijn, buiten de twaalf die de Heer Jezus tot een speciale dienst heeft uitgekozen, die ook met Hem zijn meegetrokken als Zijn discipelen. Zulke discipelen hebben Hem ook leren kennen als Iemand Die onder hen “inging en uitging”, wat wijst op de vrije manier van omgaan van de Heer met Zijn discipelen.

De periode van de openbare dienst van de Heer Jezus is begonnen bij de doop van Johannes en is doorgegaan tot Zijn hemelvaart. Om tot de apostelen te worden gerekend moest iemand al die tijd bij Hem zijn gebleven. Als iemand aan die voorwaarde voldeed, was hij ook een getuige van Zijn opstanding, en daar is het voornamelijk om te doen.

Het gaat er niet om te kunnen getuigen van de omwandeling van de Heer, maar van Zijn opstanding. Hier wordt het belang van de opstanding onderstreept. Daarvan moet getuigenis kunnen worden gegeven. De opstanding neemt in Handelingen een belangrijke plaats in. Zonder de opstanding hebben prediking en lering geen kracht of helderheid.

Er zijn twee mannen die aan de voorwaarden voldoen om de plaats van Judas in te nemen. Het is de bevoorrechte plaats waarvan Judas is afgevallen omdat hij het geld liefhad. Zijn keus voor het geld was een fatale keus en deed hem gaan naar zijn eigen afschuwelijke plaats in het eeuwig verderf (Jh 17:12). De twee kandidaten worden voorgesteld aan de Heer. Mogelijk hebben ze deel uitgemaakt van de zeventig die door Hem zijn uitgezonden (Lk 10:1).

Na het raadplegen van de Schrift en het zich daardoor laten leiden en het toepassen van de voorwaarden leggen ze nu in gebed de zaak aan de Heer voor. Het lezen van Gods Woord en het gebed horen altijd bij elkaar. Gesteund door de Schrift vragen ze of Hij van de twee die aan de gestelde voorwaarden voldoen de ene wil kiezen. De apostelen bepalen niet zelf wie de plaats van Judas moet innemen. Zij laten de keus over aan de Heer. Zoals Hij de nacht doorbracht in gebed, voordat Hij de twaalf uitkoos (Lk 6:12-13), zo bidden de discipelen hier ook voor de juiste keus.

Ze spreken de Heer aan als “de Kenner van aller harten” (vgl. Hd 15:8). Hij alleen kent het hart van ieder mens en weet wat daarin is voor Hem. Deze houding van afhankelijkheid en overgave aan Zijn wil is van beslissende betekenis voor het leren kennen van Zijn wil. Ze zeggen in hun gebed ook waarom ze tot dit gebed komen. Ze verantwoorden zich als het ware met te verwijzen naar de gebeurtenissen. Dat weet de Heer allemaal wel, maar Hij wil graag dat wij Hem vertellen waarom we van Hem een beslissing vragen. Het is voor ons belangrijk dat wij onze motieven om iets te vragen onder woorden brengen.

Nadat ze zich zo in het gebed tot de Heer als de Kenner van het hart van allen hebben gericht, werpen ze het lot. Dat is op dat ogenblik nog een geoorloofd middel om Gods wil te leren kennen (Sp 16:33). Het is tevens de laatste keer dat we in de Bijbel over het gebruik van het lot lezen. Na de komst van de Heilige Geest is er van het werpen van het lot geen sprake meer. Als de Heilige Geest gekomen is, maakt Hij Gods wil duidelijk (Hd 13:2).

Het lot valt op Matthias. Hij wordt aan de elf toegevoegd. Daardoor kan er weer worden gesproken over ‘de twaalf’ (Hd 6:2). Door het gebruik van de uitdrukking ‘de twaalf’, maakt de Heilige Geest duidelijk dat de keus door God is erkend.

Copyright information for DutKingComments