Acts 1:8-9

Het koninkrijk en getuigen

Een samenkomst met de Heer is een mooie gelegenheid om vragen te stellen. De discipelen maken daar gebruik van. Ze stellen geen vraag over de Heilige Geest, maar over het koninkrijk. Ze willen graag weten of Hij nu gaat doen waar ze altijd al naar hebben uitgezien.

Hun vraag toont aan dat ze nog steeds aan een aards koninkrijk denken, misschien wel juist omdat Hij is opgestaan. Met Zijn opstanding zijn ook hun oude verwachtingen weer opgestaan. Mogelijk hebben ze aan Joël 2 gedacht waar de komst van de Geest verbonden wordt met de komst van het koninkrijk (Jl 2:28). Over de christelijke vorm van het koninkrijk, de verborgen vorm, wordt hier niet gesproken.

Hun vraag geeft de Heer gelegenheid hun te vertellen wat er gaat gebeuren en hoezeer de situatie is veranderd in vergelijking met de tijd van vóór Zijn lijden. Het koninkrijk in zijn openbare vorm is uitgesteld tot een tijdstip dat de Vader heeft gepaald. De Heer Jezus heeft voor hen een taak die past bij de ontstane situatie. Ze moeten zich verder niet druk maken over het tijdstip van het herstel van het koninkrijk. Ook wij moeten niet speculeren over de duur van de nieuwe tijdsperiode die met de hemelvaart van de Heer Jezus is begonnen.

De uitdrukking “tijden en gelegenheden” komen we ook tegen in 1 Thessalonicenzen 5 (1Th 5:1; vgl. Dn 2:21; Pr 3:1). Daar gaat het over de vraag wat er naar Gods plan gaat gebeuren met de aarde. Hier gaat het over de vraag wanneer het koninkrijk wordt opgericht. Zowel met ‘tijden’ als met ‘gelegenheden’ worden bepaalde tijdsperioden bedoeld. Het zijn synoniemen die elkaar aanvullen. Maar er is een opmerkelijk verschil.

Bij ‘tijden’ gaat het om tijdsduur, om iets wat na verloop van tijd gebeurt. In het Grieks wordt het woord chronos gebruikt. We herkennen dat woord in ons woord ‘chronometer’, een apparaat waarmee wordt gemeten hoe lang iets heeft geduurd. Zo lezen we in Galaten 4 dat God in “de volheid van de tijd (chronos)Zijn Zoon zond (Gl 4:4). Dat betekent dat de Heer Jezus op aarde is gekomen, nadat er een bepaalde tijd verstreken was en God de tijd gekomen achtte voor het zenden van Zijn Zoon.

Bij ‘gelegenheden’ gaat het niet om tijdsduur, maar om wat een bepaalde tijd kenmerkt, om het karakter van die tijd. In het Grieks wordt hier het woord kairos gebruikt. Zo is er sprake van een tijd dat de mens zonder wet leefde (Rm 5:13). Na verloop van tijd gaf God door Mozes Zijn volk de wet en leefden zij daaronder (Jh 7:19). De volken liet Hij in “[de] tijden van [de] volken” (Lk 21:24) hun eigen gang gaan. Die verschillende tijdsperioden, die soms na elkaar liggen en soms samenlopen, hebben allemaal een eigen kenmerk. Elke tijd heeft duidelijk gemaakt wie de mens is en dat hij volkomen faalt in het dienen van God. Al deze verschillende tijden lopen uit op de “volheid der tijden” (meervoudsvorm van kairos) (Ef 1:10), dat is de tijd van het duizendjarig vrederijk. Die tijd zal worden gekenmerkt door vrede, omdat dan de Vredevorst zal regeren. Dan zullen “[de] tijden (meervoudsvorm van kairos) van verkwikking komen” (Hd 3:19).

Nadat de Heer heeft gezegd waarmee ze zich niet moeten bezighouden, geeft Hij aan waarmee ze zich wel moeten bezighouden, namelijk Zijn getuigen zijn. Voordat Hij hun die opdracht geeft, zegt Hij hun eerst toe dat zij daarvoor de kracht van de Heilige Geest zullen ontvangen. Hij heeft hun de komst van de Heilige Geest al toegezegd in de Hd 1:4-5, maar hier (Hd 1:8) zegt Hij dat de Heilige Geest hen in staat zal stellen om aan hun opdracht te voldoen. De kracht van de Heilige Geest is nodig om een werkelijk christelijk getuigenis te kunnen geven.

‘Getuigen’ is een sleutelwoord in dit bijbelboek. Het komt rond de dertig keer voor. We hebben niet allemaal de gave van evangelist, maar we kunnen wel allemaal getuigen zijn. Het resultaat is dat we mensen redden (Sp 14:25a).

De Heer zegt dat ze met getuigen moeten beginnen in Jeruzalem, de stad waar Hij werd gekruisigd. Dan wordt de kring wijder en komen ook Judéa en Samaria onder het bereik van Gods Woord. Ten slotte laat Hij het licht van Zijn evangelie schijnen tot aan het einde van de aarde (Js 49:6).

Praktisch betekent het voor ons dat wij allereerst ons getuigenis moeten geven in het huis en de straat waar we wonen en op de plek waar we werken (vgl. Lk 8:39). Vervolgens kan de Heer ons dan in een ruimere kring als Zijn getuigen inzetten. Het licht dat het helderst thuis schijnt, schijnt het verst. Met het noemen van de steeds groter wordende kring waar het getuigenis aangaande Hem wordt gegeven, geeft de Heer tevens een onderverdeling van het boek Handelingen:

1. Het getuigenis in Jeruzalem hebben we in Handelingen 1-7.

2. Het getuigenis in Judéa en Samaria loopt van Handelingen 8:1-9:31.

3. Het getuigenis tot aan het einde van de aarde zien we in de rest van het boek, in Handelingen 9:32-28:31.

De hemelvaart

Met de opdracht aan Zijn discipelen om Zijn getuigen te zijn is de taak van de Heer op aarde voleindigd. Voor de ogen van de discipelen wordt Hij opgenomen. Het is een spectaculair gebeuren dat op eenvoudige en rustige wijze wordt beschreven. Het is geen plotselinge wegneming zoals bij Henoch (Hb 11:5) of opgehaald worden door een vurige wagen en vurige paarden zoals bij Elia (2Kn 2:1; 11). De wolk die Hem aan hun ogen onttrekt, zal de wolk zijn die enkele discipelen ook gezien hebben toen ze op de berg der verheerlijking waren (Lk 9:34). De wolk is het symbool van de heerlijkheid van God.

Als ze de Heer Jezus zo naar de hemel zien opvaren, moet dat een buitengewone aanblik zijn geweest. Ze staren Hem na tot Hij de wolk ingaat. Keken ze verdrietig, aanbiddend, verbaasd? Het zal wel een mengeling van deze gevoelens zijn geweest.

Terwijl ze naar de hemel staan te staren, de Heer nakijkend Die van hen heengaat, zijn er twee mannen bij hen komen staan. Het zijn twee engelen. Van enige verbazing bij de discipelen over de verschijning en de woorden van de engelen lezen we niets. De engelen roepen hen weer tot de orde.

De vraag “wat staat u naar de hemel te kijken?” is misschien wel als een vermaning op te vatten die ook voor ons geldt. Het is niet de bedoeling dat wij, nu de Heer in de hemel is, met de armen over elkaar Zijn wederkomst gaan afwachten. Er is werk te doen. Zeker is het belangrijk Hem te blijven verwachten, maar juist een levende verwachting van Hem zal ons tot activiteit aanzetten.

De engelen spreken over de wederkomst van de Heer Jezus als een belofte. Deze belofte betreft niet Zijn komst voor de gelovigen om hen op te halen (1Th 4:15-18), maar betreft Zijn wederkomst op aarde. Hij, Die dan terugkomt, is “deze Jezus”, en niemand anders. Hij zal ook terugkomen op deze zelfde plaats vanwaar Hij naar de hemel is gegaan, de Olijfberg (Zc 14:4). Hij zal zichtbaar terugkomen, Hij zal terugkomen in de wolken en Hij zal met kracht en grote heerlijkheid terugkeren (Mt 24:30). Dit wordt hun allemaal, naast de opdracht van Hd 1:8, als hoop voorgesteld.

Copyright information for DutKingComments