Acts 11:27

Agabus voorzegt een hongersnood

Na Barnabas komen er uit Jeruzalem nog enkele profeten naar Antiochië. Profeten zijn gaven aan de hele gemeente. Zo kunnen ze in Jeruzalem actief zijn, maar ook naar Antiochië komen om daar hun dienst uit te oefenen. Jeruzalem is geen centrum, maar er is wel verbinding. Hier worden voor het eerst in het Nieuwe Testament de profeten genoemd. We lezen in 1 Korinthiërs 14 een heel hoofdstuk over hun dienst. Ze geven Gods Woord door vanuit Gods tegenwoordigheid en spreken tot opbouw, vermaning en vertroosting van de gemeente. Zij doen geen voorzeggingen over de toekomstige gebeurtenissen, maar passen het Woord van God toe op harten en gewetens.

Er is onder hen een profeet die als uitzondering wél een voorzegging doet, namelijk Agabus. We lezen van hem dat hij opstaat en door de Geest te kennen geeft dat er een grote hongersnood zal komen over het hele aardrijk. Hier is niet iemand aan het woord die zich aanmatigt een profeet te zijn. Dat zijn profetie echt is, blijkt wel uit de vervulling ervan onder Claudius die vanaf het jaar 41 regeert. De hongersnood zal over het hele aardrijk komen, dus ook over hen.

Hoewel de profetie pas later onder een volgende keizer in vervulling gaat, heeft de profetie tot gevolg dat de gelovigen in Antiochië hun verbondenheid met de gelovigen in Jeruzalem tot uiting kunnen brengen door een ondersteuning. De gelovigen kunnen de hongersnood niet tegenhouden, maar ze kunnen wel het nodige doen om de nood te verlichten. De profetie heeft effect op de hoorders en dat is ook de bedoeling van elke profetische dienst. Door het ter harte nemen van de profetie kunnen de gelovigen tegelijk hun dankbaarheid uiten voor de geestelijke zegening die zij door de gelovigen uit de besnijdenis hebben gekregen. Nadat de volken aan de geestelijke goederen deel hebben gekregen door Jeruzalem, willen ze nu hen dienen met hun stoffelijke goederen (Gl 6:6; Rm 15:23-28).

Wat hier staat, is het model voor het christelijke geven en niet zozeer wat we vonden in de Handelingen 2 en Handelingen 4 waar het verhoudingen onder de Joden onderling betrof (Hd 2:44-45; Hd 4:32-37). Het geven gebeurt naar draagkracht (2Ko 8:12-15; 2Ko 9:7). Er wordt gegeven vanuit het bewustzijn één lichaam te zijn. Profetie zet aan tot direct handelen, nog voordat er bewijzen zijn dat het goed is. Het is een werk van Gods Geest in de harten. De profeten in de dagen van Ezra zetten aan tot herbouw van de tempel, voordat de koning hen daartoe in de gelegenheid stelde door de tegenstand te verbieden (Ea 5:1-2). Het is gezegend te handelen op grond van hemelse motieven in aardse zaken.

Het handelen van de gelovigen in Antiochië moet voor de gelovigen in Jeruzalem een grote bemoediging zijn geweest in de beleving van de eenheid. Het geld gaat naar de oudsten, die hier voor de eerste keer worden genoemd in verbinding met de gemeente; hoe ze zijn benoemd wordt niet vermeld. Zij zijn de verantwoordelijke broeders van de gemeente. Het is hun taak het geld verder te verdelen. Hiermee wordt de verbondenheid op praktische wijze tot uitdrukking gebracht, zoals eerder op geestelijke wijze (Hd 11:22).

Barnabas en Saulus nemen de gave mee. Ze voelen zich daarvoor niet te goed, of vinden dat geestelijk werk belangrijker is. Het is hun verlangen in elke nood te voorzien. We zien hier weer dat Barnabas wordt ingeschakeld, want een opdracht met geld vraagt om betrouwbare broeders. Barnabas heeft al getoond geen waarde te hechten aan aards bezit (Hd 4:36-37).

Copyright information for DutKingComments