Acts 15:14

Reactie van Jakobus

Als Barnabas en Paulus zijn uitgesproken, neemt Jakobus het woord. Hij is de leider van de gemeente in Jeruzalem en heeft daarin dan ook een bijzondere plaats. Hoewel hij niet bij de twaalf apostelen behoort, wordt hij toch ook apostel genoemd (Gl 1:19). Hij is de broer van de Heer Jezus (1Ko 15:7) en de schrijver van de brief van Jakobus. Het is van groot belang dat Jakobus zal spreken. Zijn woorden zullen van doorslaggevende betekenis zijn in deze discussie over de betekenis van de wet voor de volken. Zijn grote ijver voor de wet is voor iedereen duidelijk. Als hij zegt dat de volken de wet niet hoeven te houden, zal dat alle ijveraars voor de wet stil doen zijn.

Hij begint zijn toespraak met het vragen van de aandacht voor wat hij te zeggen heeft. Eerst wijst hij op wat Petrus heeft gezegd. Jakobus gebruikt de Hebreeuwse naam van Petrus en spreekt over Simeon. Hij sluit zich bij diens verslag aan. Uit wat hij zegt, blijkt dat hij heeft begrepen dat het werk waarover Petrus heeft gesproken, niet bestaat uit het maken van proselieten. Hij heeft begrepen dat God bezig is uit de volken een volk voor Zich te verwerven, een volk uit de volken, en dat “voor Zijn Naam”.

“Voor Zijn Naam” kan voor de ijveraars van de wet eigenlijk alleen betekenen dat het om het volk Israël gaat, want dat is toch het volk dat God Zich voor Zijn Naam heeft uitgekozen. Daarom zouden allen die uit de volken tot geloof komen, zich bij Israël moeten voegen. Maar Jakobus laat zien dat er ook in het Oude Testament al gesproken wordt over volken waarover de Naam van de Heer is uitgeroepen los van het volk Israël. Het gaat daarom niet om een onbekend verschijnsel, een nieuwe leer, maar om iets waarover de profeten in de Geschriften van het Oude Testament hebben gesproken.

Jakobus haalt daarvan een voorbeeld aan en wel uit de profeet Amos. Het is geen vervulling van wat Amos heeft gezegd – die vervulling komt pas in het vrederijk –, maar het komt ermee overeen. Uit dit citaat blijkt dat in het vrederijk de volken zullen worden gezegend, niet door tot Israël toe te treden, maar door Jahweh te zoeken. De uitdrukking “zoals geschreven staat”, is het eind van alle tegenspraak. Het bevestigt wat al door de andere apostelen is gezegd.

Jakobus haalt het vers aan naar de strekking ervan. God belooft in Amos dat “de tent van David” weer zal worden opgebouwd. ‘De tent van David’ wil zeggen de koningsfamilie. Die is vervallen sinds de Babylonische ballingschap. Toen is het koningschap van het huis van David tot een einde gekomen, terwijl God toch heeft beloofd dat het huis van David tot in eeuwigheid zal bestaan (Ps 89:4; 5; 39-41).

De profetie van Amos is vervuld met de komst van de Heer Jezus. Hij is weliswaar verworpen en Zijn heerschappij is niet zichtbaar op aarde, maar Hem is wel alle macht gegeven in hemel en op aarde (Mt 28:18). Dat is alleen in geloof te zien. Straks zal het door iedereen te zien zijn, wanneer Hij in Israël op de troon van Zijn vader David zal zitten. Dan zullen de volken Hem zoeken en Hij zal over hen Zijn Naam uitroepen.

Zo is het nu ook. Over allen die de Heer in geloof zoeken, die zich bekeren tot God en in het geloof de Heer Jezus aannemen, roept Hij Zijn Naam uit. Dat staat helemaal los van het Jodendom en het als proseliet toetreden tot het Jodendom. Dit is van eeuwigheid in Gods hart geweest, toen er van het Jodendom nog geen sprake was. Ieder die God kent, weet dat Hij zo is en zo handelt.

Copyright information for DutKingComments