Acts 19:1-20

De eerste discipelen in Efeze

Na het intermezzo over Apollos gaat Lukas verder met het beschrijven van de derde zendingsreis die Paulus in Handelingen 18 is begonnen (Hd 18:23). Apollos doet zijn werk in Korinthe, los van de apostel Paulus, maar wel volledig in overeenstemming met diens onderwijs dat hij via Aquila en Priscilla heeft ontvangen. Terwijl Apollos in Korinthe is en daar door de genade de gelovigen tot grote steun is (Hd 18:27), gaat Paulus zijn belofte inlossen door naar Efeze te gaan (Hd 18:21). Hij bereikt Efeze via “de hoger gelegen streken”, dat wil zeggen via Galatië en Frygië (Hd 18:23).

Misschien dat de uitdrukking ‘hoger gelegen streken’ al zinnebeeldig verwijst naar de hemelse gewesten waarover Paulus in zijn brief aan de Efeziërs schrijft. De hemelse gewesten is het terrein waar Christus is, waar de christen zijn zegeningen bezit (Ef 1:3) en waar de strijd van de christen zich afspeelt (Ef 6:12). Het laatste zou goed passen bij de geestelijke duisternis waarin Efeze zich bevond. Efeze stond bekend om zijn occultisme en magie. Paulus komt hier in een vesting van de satan. In de Hd 19:1-20 wordt veel over de Heilige Geest en over geesten gesproken en ook over de Heer Jezus, de Overwinnaar van alle boze machten.

Lukas begint met de beschrijving van een opmerkelijke gebeurtenis. Paulus vindt in Efeze “enige discipelen”. In zijn contact met hen wordt hem duidelijk dat zij wel gelovigen zijn, maar geen christenen. Mogelijk zijn dit volgelingen van Apollos, voordat deze nader onderwezen was.

Om erachter te komen wat hun geestelijke positie is, stelt Paulus hun enkele vragen. De eerste vraag heeft betrekking op de Heilige Geest. Hij vraagt of ze wel de Heilige Geest hebben ontvangen toen ze tot geloof kwamen. Hoe Paulus tot die vraag komt, is niet duidelijk. Hij zal hun zeker hebben verteld over de Heer Jezus en alles wat er met Hem is gebeurd. Uit hun reacties daarop zal hij hebben opgemaakt dat het hun wel eens kon mankeren aan de inwoning van de Heilige Geest.

Hun antwoord bevestigt die conclusie. Deze discipelen zijn onwetend over de aanwezigheid van de Heilige Geest op aarde. In hun antwoord gaat het er niet om dat zij niet geloven in de Heilige Geest. Dat doen ze. Ze weten uit de Schriften dat God Zijn Geest zou uitstorten (Js 44:3; Jl 2:28). Ze geloven dat de Heilige Geest er altijd is geweest, maar ze weten niet dat Hij sinds de Pinksterdag op aarde is komen wonen als gevolg van de verheerlijking van de Heer Jezus (Jh 7:39).

Omdat ze de Geest niet hebben ontvangen, zijn ze ook geen christenen (Rm 8:9). Ze zijn tot geloof gekomen, maar nog niet verzegeld met de Heilige Geest. Iemand ontvangt de Heilige Geest als hij het evangelie van zijn behoudenis heeft geloofd (Ef 1:13). Het evangelie van de behoudenis houdt in dat iemand gelooft dat Christus voor zijn zonden is gestorven naar de Schriften en dat Hij is begraven en opgewekt naar de Schriften (1Ko 15:3-4). Dit evangelie van de behoudenis is deze discipelen nog niet gepredikt en dat hebben ze dan ook nog niet kunnen geloven (Rm 10:14). Ze bevinden zich in de toestand van oudtestamentische gelovigen, een toestand die we ook vandaag in bepaalde delen van de christenheid tegenkomen.

Nu Paulus weet dat zij de Heilige Geest niet hebben ontvangen, stelt hij een volgende vraag. Die vraag gaat over de doop. Hij vraagt niet of ze gedoopt zijn, maar waartoe ze gedoopt zijn. Uit het antwoord dat zij op die vraag geven, blijkt in welk geestelijk stadium ze zijn. Zij zijn net zover als Apollos was toen hij in Efeze kwam (Hd 18:25). Ze hebben de boodschap gehoord zoals Johannes de doper die predikte en ze hebben zich bekeerd. Hier kan Paulus op aansluiten. Als hem duidelijk is waar zij in hun geestelijke ontwikkeling zijn blijven steken, maakt hij hun het volle evangelie bekend, want dat ontbreekt hun. Hij zegt hun dat “Jezus” Degene is naar Wie Johannes verwees en hij kan hun bekendmaken dat Hij is gekomen.

We zien hier het enorme onderscheid tussen het geloof in de Messias Jezus naar oudtestamentische voorstelling en het geloof in Hem als de gekomen Christus Die nu verheerlijkt is. Het verschil is het volbrachte werk op Golgotha en de uitstorting van de Heilige Geest. Deze discipelen hebben geloofd in de oproep van Johannes om te geloven in Hem Die na hem kwam. Dat hebben ze gedaan, maar daar houdt het dan ook op. Ze hebben geen nadere mededelingen gekregen over de verwerping, dood, opstanding en hemelvaart van de Messias en daarom ook niet dat Hij vanuit de hemel de Heilige Geest heeft gezonden.

Als ze van Paulus het volle evangelie horen, aanvaarden ze de Heer Jezus als de gekomen, gestorven, opgestane en verheerlijkte Christus. Dan worden ze gedoopt tot de Naam van de Heer Jezus. Daardoor worden ze gevoegd bij een gestorven Christus. Ze worden opnieuw gedoopt. Toch is dit geen ‘overdoop’, want de doop die ze nu ondergaan is een geheel andere doop. Ze worden gedoopt tot de Naam van de Heer Jezus, dat wil zeggen dat ze worden verbonden met de Heer Jezus, Die door God gemaakt is tot Heer en tot Christus (Hd 2:36). Door zich te laten dopen brengen ze tot uitdrukking dat ze niet meer voor zichzelf willen leven. Ze zijn tot Zijn dood gedoopt en symbolisch met Hem begraven in het watergraf (Rm 6:3-4). Vanaf nu erkennen ze Hem als Heer van hun leven, willen ze Hem volgen en naar Zijn wil leven.

Nadat ze zijn gedoopt, legt Paulus hun de handen op. Hij maakt zich door dit gebaar een met hen. Hij erkent hen hierdoor als medechristenen. Daarop zet God Zijn zegel door de Heilige Geest aan hen te geven. De Heilige Geest komt niet door middel van de handoplegging van Paulus op hen, maar volgt erop. Bij Petrus en Johannes is het opleggen van de handen ook niet het middel waardoor de Heilige Geest kwam, maar het bewijs van eenheid tussen Samaria en Jeruzalem (Hd 8:14-17). Dit teken van eenheid dat door de handoplegging tot uitdrukking wordt gebracht, wordt door God bekrachtigd door de Heilige Geest te geven.

De gang van zaken met de “ongeveer twaalf mannen” is uniek. De reden ervan is de bijzondere tussenpositie die deze kleine groep innam. Hier moesten door apostolisch gezag deze gelovigen die nog op een oudtestamentische grondslag stonden tot nieuwtestamentische christenen in eigenlijke zin worden gemaakt. Het bijzondere van deze gebeurtenis wordt onderstreept door het spreken in talen en het profeteren zoals we dat ook op de Pinksterdag in Jeruzalem hebben gezien (Hd 2:4; 17). Het teken van het spreken in talen onderstreept dat het om iets geheel nieuws gaat dat uitgaat boven het Oude Testament en het geloof dat daarmee in verbinding staat. Dit is tegelijk de laatste vermelding van het spreken in talen in dit bijbelboek.

De synagoge en de school van Tyrannus

Na zijn ontmoeting met die speciale groep discipelen gaat Paulus in Efeze naar de synagoge. Daar spreekt en betoogt en overreedt hij de mensen betreffende de dingen van het koninkrijk van God, want dat is aanwezig op aarde, zij het in verborgenheid. Zijn onderwerp is niet zozeer de gemeente. Hij predikt niet het evangelie van het koninkrijk. Dat is gepredikt door Johannes de doper (Mt 3:2) en daarna door de Heer Jezus (Mt 4:23), want dat heeft te maken met de openlijke regering van de Heer Jezus. Omdat de Heer Jezus is verworpen, is de openbare vorm van het koninkrijk van God uitgesteld.

In andere zin is het koninkrijk van God ook nu het onderwerp van de prediking, niet als aanstaande, maar als aanwezig. De dingen van het koninkrijk van God zijn namelijk alle dingen die te maken hebben met het gezag van Hem Die over het koninkrijk van God regeert, dat is de Heer Jezus. Al is Hij niet zichtbaar als Koning op aarde aanwezig, Hij is wel al aanwezig en werkzaam in de harten van de gelovigen. Het onderwijs betreffende het koninkrijk van God is dan ook van groot belang, want het gaat over het discipelschap van allen die Hem als hun Heer erkennen.

Die boodschap stuit bij sommige Joden op toenemend verzet, dat zich openbaart in verharding, ongehoorzaamheid en kwaadspreken van “de Weg” voor de menigte. ‘De Weg’ is de nieuwe leer, de nieuwe geloofsrichting die wij als het christendom aanduiden. Die ontmoet tegenstand bij de Joden, wat echter alleen maar bewerkt dat de ware discipelen van die Weg worden afgezonderd van de Joden. Er ontstaat een breuk met de Joden.

Paulus verplaatst zijn locatie van onderwijs van de synagoge naar de school van Tyrannus. Deze verandering is tevens een symbolische aanduiding voor het nieuwe dat wordt gevormd, de gemeente. Hier zien we hoe de gemeente een afgezonderd gezelschap vormt, los van de heidenen en los van de Joden. Het is een nieuw gezelschap dat bestaat uit heidenen en Joden die samen de gemeente vormen. Dat maakt de gemeente in Efeze tot het prototype van de gemeente. Er is geen brief waarin Paulus zo duidelijk uiteenzet wat de gemeente is dan in die aan de gemeente in Efeze. Tevens wordt hier gesproken over “discipelen”, wat erop wijst dat ook de kenmerken van het koninkrijk bij dit gezelschap aanwezig zijn.

Zowel de gemeente als het koninkrijk behoort tot het machtsgebied van de Heer Jezus. Dit machtsgebied breidt zich uit door het onderwijs dat Paulus dagelijks geeft, niet meer in de synagoge, maar in de school van Tyrannus. ‘Tyrannus’ is afgeleid van ‘tiran’. Een tiran is iemand die zonder mededogen macht over anderen uitoefent. In die school, waar de satan als tiran zijn macht uitoefent, wordt nu de macht van de Heer ontplooid tegenover de macht van de satan.

Paulus heeft de discipelen grondig geschoold in de beginselen van het koninkrijk van God. Nog langer dan in Korinthe heeft hij in Efeze gewerkt en geleerd en dat elke dag. Dat bewijst ook het belang van de gemeente in Efeze.

De discipelen hebben niet alleen onderwijs genoten, maar ook het Woord in Asia verbreid. Allen die in Asia wonen, zijn met het Woord van de Heer bereikt. Alle mensen hebben het Woord gehoord aangaande Hem Die het gezag over het koninkrijk heeft. De verbreiding van het Woord zal niet alleen door Paulus zijn gedaan, maar ook door de discipelen. Onderwijs voert tot activiteit. Het afzonderen van de discipelen in de school van Tyrannus betekende niet isolatie. Paulus onderwijst afgezonderd, maar het getuigenis gaat uit naar alle Joden en Grieken.

Krachten van God en duivelse namaak

God onderstreept de prediking en het onderwijs van Paulus door buitengewone krachten te doen door zijn handen. Wat er gebeurt, lijkt op krachten van het heidendom. Het lijkt alsof allerlei materialen een magische werking krijgen. In wat Paulus doet, is echter niets van de duivel aanwezig. God is de oorsprong van deze krachten. Niet de zweetdoeken en gordeldoeken van Paulus zorgen voor genezing, niet het materiaal, maar God doet het. God laat op een buitengewone manier Zijn kracht zien op het terrein waar de duivel meent heer en meester te zijn. Het is een signaal aan zijn adres en aan het adres van allen die hem eren, dat alle macht bij God berust.

God gebruikt voor de ontplooiing van Zijn macht de handen en kledingstukken van de apostel Paulus. Ook bij Petrus hebben we een bijzondere openbaring van Gods kracht gezien (Hd 5:15). Het zijn de krachten van een apostel (2Ko 12:12). Vandaag hebben we geen apostelen meer en daarmee ook niet die openbaring van krachten en wonderen. Het zijn ook geen dingen die de gelovigen in die tijd allemaal doen. Buiten de apostelen lezen we alleen van Filippus en Stéfanus dat zij wonderen en tekenen hebben verricht.

We lezen wel dat anderen het ook wilden, maar die werden ontmaskerd als bedriegers, als werkers van de ongerechtigheid. We hebben dat gezien bij Simon de tovenaar (Hd 8:18-24) en we zien het hier in de volgende geschiedenis.

Als algemene opmerking nog dit: De Heer stelt ons in staat om in het geloof Gods werk te doen en de macht van de satan te overwinnen. De voorwaarden zijn: gebed en vasten en geloof en een gezindheid van vergeving (Mk 9:29; Mk 11:22-25). De voorwaarden waaraan wij moeten voldoen, maken tegelijk de grote afstand duidelijk die er is tussen ons en de Heer Jezus. Voor de Heer Jezus was en is elke uitoefening van kracht een ontvouwing van Zijn eigen majesteit.

De macht van de satan probeert zich aan te sluiten bij het werk van God en zo te infiltreren in het koninkrijk van God om de voortgang ervan tegen te gaan. Het komt overeen met wat de waarzeggende geest wilde doen ten aanzien van de prediking van Paulus in Filippi (Hd 16:16) en ook met wat de tovenaars in Egypte deden die de wonderen van Mozes imiteerden (Ex 7:10-11). Hier gebruikt de satan Joodse bezweerders.

God heeft in Zijn genade in Zijn volk sommigen de macht gegeven om demonen uit te drijven (Mk 6:7; Mk 9:38; Lk 10:17). Er zijn echter ook Joden die zich die macht aanmatigen, zoals de zonen van de farizeeën, dat wil zeggen discipelen van de farizeeën (Mt 12:27). Tot de categorie van aanmatigers behoren ook zeven zonen van een zekere Sceva, een Joodse overpriester. Deze Sceva heeft zijn zonen nu niet direct opgevoed in de vrees van God, maar ze integendeel ingevoerd in de duistere praktijken van de macht van de satan.

Ze zijn met zijn zevenen uitgetrokken om hun occulte kunsten overal te verrichten waar ze dat maar kunnen. Op hun rondreis zijn ze ook in Efeze gekomen. Als ze daar het succes opmerken dat Paulus boekt bij het gebruik van de naam ‘Jezus’, nemen zij ook de naam van Jezus in de mond in een poging om boze geesten uit te drijven. Zij gebruiken de naam ‘Jezus’ – uiteraard zonder ‘Heer’ ervoor – als een soort toverformule, een magisch woord. Maar alleen het geloof in wat Zijn Naam inhoudt, geeft kracht, en niet het woord als dode letters.

Ze doen een beroep op de “Jezus Die Paulus predikt”, wat direct duidelijk maakt dat er bij hen geen enkele persoonlijke verbinding met de Heer Jezus is. Ze gebruiken Zijn Naam zonder persoonlijk geloof in Hem, maar alleen om wat die Naam bij anderen bewerkt. Zo ziet helaas ook het geloofsleven van veel christenen eruit. Er is een zekere belijdenis van het geloof, maar er wordt niet naar geleefd (vgl. 2Tm 3:5).

Dat de boze geest niet onder de indruk is van deze lieden, blijkt wel uit zijn antwoord en zijn daaropvolgende daad. Hij kent Jezus en ook van Paulus weet hij. Zijn kennen en weten is een feitelijk kennen en weten zonder dat er enige innerlijke verbinding is. De duivel heeft geloof (Jk 2:19) en kennis omdat hij weet dat hij met niet te loochenen Goddelijke Personen te maken heeft, maar hij onderwerpt zich niet. Tegenover hen die in zijn macht zijn, openbaart hij een diepe minachting, zoals hij tegenover de Heer Jezus en hen die Hem trouw volgen een diepgewortelde haat heeft. We zien hier de minachtig van de satan voor zijn slaven die hij als onbekwame helpers wegjaagt, waarbij hij hen geestelijk vernedert en lichamelijk verwondt.

Wat een list van de satan was, heeft als uiteindelijk resultaat dat er vrees komt over allen die in Efeze wonen, zowel Joden als Grieken, en dat de Naam van de Heer Jezus wordt groot gemaakt. Dat wil niet zeggen dat zij allen ook tot geloof komen, maar Lukas vermeldt het getuigenis dat van deze gebeurtenis uitgaat. Zo wordt het streven van de satan om Gods werk te dwarsbomen door God gebruikt om het getuigenis van Zijn evangelie des te nadrukkelijker te doen uitkomen.

Uitwerking van het Woord van de Heer

Het getuigenis heeft ook op velen de uitwerking dat zij tot geloof komen. In allen die geloven wordt de macht van de satan verbroken en zijn terrein in beslag genomen. Er is een doorbraak gekomen in deze demonische stad. De bekering tot God en het geloof in de Heer Jezus is echt. Dat zien we als ze komen om hun daden te belijden en bekend te maken.

Wie tot bekering en geloof is gekomen, heeft niets meer op te houden. Alle eigendunk en alles wat hen gevangen heeft gehouden, wordt als zonde beleden. Onder hen die tot geloof zijn gekomen, zijn velen die toverkunsten hadden bedreven. Ze hadden zich in deze occulte bezigheden bekwaamd door middel van boeken. Die boeken verzamelen ze en steken er de brand in. Hierdoor kan niemand anders er nog schade door oplopen.

Pas nadat de boeken zijn verbrand, berekenen ze de waarde ervan. Als ze de waarde hadden berekend voordat ze werden verbrand, hadden ze zich misschien toch nog bedacht. Er is dan ook voor een vermogen in rook opgegaan. Een zilverstuk is waarschijnlijk te vergelijken met een drachme of een denaar. Een denaar was in de tijd van de evangeliën het loon van een dagloner (Mt 20:2). Het bruto minimum dagloon voor iemand van 23 jaar of ouder is op het moment van het schrijven van dit boek €61,62. Dat komt neer op iets meer dan €50,00 netto. Laten we voor het gemak uitgaan van €50,00. Het bedrag dat in rook opgaat, zou dan omgerekend naar vandaag overeenkomen met 50.000*€50,00 = €2.500.000,00. Gelukkig zijn er ook vandaag gelovigen die de echtheid van hun bekering laten zien door het verbranden of vernietigen van demonische muziek, films en games die voor hun bekering hun leven bepaalden.

Door het wegdoen van het verkeerde komt er ruimte voor het Woord, dat hier weer het Woord van de Heer wordt genoemd. Tevens geeft Lukas met Hd 19:20 weer een ‘tussenstand’, zoals we die ook eerder zijn tegengekomen (Hd 6:7; Hd 12:24; Hd 16:5).

Copyright information for DutKingComments