Acts 2:22

Het handelen van God en van de mens

Petrus spreekt hen aan als “mannen van Israël” en niet alleen als ‘mannen van Jeruzalem’ of ‘mannen van Judéa’, want hij gaat spreken over de algemene hoop voor het hele volk. Hij gaat nu vertellen waarom deze doop met de Heilige Geest heeft plaatsgevonden. Het was een directe daad van de Heer Jezus Die nu verhoogd is aan de rechterhand van God.

Vijftig dagen na de gebeurtenissen tijdens het Pascha, gebeurtenissen die zeker vervaagd zullen zijn, confronteert Petrus het volk plotseling weer met de Man van Nazareth. Hij herinnert eraan hoe de Heer Jezus krachten en tekenen en wonderen in hun midden heeft gedaan. Dat waren allemaal bewijzen dat God in Hem onder hen aanwezig was. God deed het door Hem. Dat wisten ze. Petrus spreekt hen aan als verantwoordelijke mensen, als mensen die weten dat Christus alles in Gods kracht deed. Ze hebben God in Hem moeten herkennen.

Petrus houdt hun vervolgens voor dat zij Hem hebben vermoord. Dat hebben ze weliswaar niet zelf gedaan, want zij hebben de heidenen in de persoon van Pilatus door manipulatie gedwongen de doodstraf aan Hem te voltrekken, maar het maakt hen niet minder schuldig. Integendeel, zij zijn zelfs schuldiger dan Pilatus (Jh 19:11b), hoewel ook die volledig schuldig is aan de dood van de Heer Jezus.

Toch is de dood van Christus geen verrassing, geen uit de hand gelopen zaak. Het is de vervulling van Gods raad. God heeft volmaakte voorkennis van wat er met Zijn Zoon zou gebeuren, hoe Zijn volk Hem zou overgegeven. In dit vers zien we dat God weet hoe Hij de slechtheid van de mens kan gebruiken tot Zijn verheerlijking en de vervulling van Zijn raadsbesluiten, wat overigens niets verandert aan de verantwoordelijkheid van de mens. Wat door de mens ten kwade werd gedacht, heeft God ten goede doen keren (Gn 50:20).

Petrus keurt de leugen van het gestolen lichaam geen woord waardig. Hij gaat er volledig aan voorbij en predikt de waarheid van de opwekking van de Heer Jezus door God. Daarmee getuigt hij van het welbehagen van God in het werk van Zijn Zoon en de volle erkenning ervan. Vanwege de volmaaktheid van dat werk was het onmogelijk dat Hij werd vastgehouden door de weeën van de dood. Hij heeft een kort ogenblik de dood gesmaakt (Hb 2:7a; 9a), maar de dood kon Hem niet vasthouden. De dood had geen vat op Hem. Hij ging vrijwillig in de dood en heeft die overwonnen. God heeft de banden van de dood, waarin Hij een korte tijd is geweest, ontbonden. Het zou, met eerbied gezegd, onrechtvaardig geweest zijn van God als Hij dat niet had gedaan en Zijn Zoon in de dood had gelaten.

Copyright information for DutKingComments