Acts 4:25-26

De nood aan de Heer voorgelegd

De reactie van de discipelen op het bericht van Petrus en Johannes toont de grote verbondenheid met elkaar. Als zij verslag hebben gedaan van de gebeurtenissen, richt het hele gezelschap zich in een spontane bidstond tot God. Het is nu een gemeenschappelijke nood geworden. Dit gebed komt voort uit het getuigenis en de dienst voor de Heer. Als wij meer getuigden en de ervaringen daarin met elkaar deelden, zouden onze bidstonden meer het karakter krijgen van de bidstond die hier wordt beschreven. Er is eendracht in het bidden. God hoort als het ware één stem.

Als ze zich tot Hem richten, spreken ze Hem aan met “Heer”, dat letterlijk ‘despoot’ betekent, dat is absolute heerser, soevereine eigenaar en bezitter van alles. Dat is in verband met hun nood de juiste aanspreekvorm. Aardse autoriteiten hebben gedreigd dat zij niet meer over de Heer Jezus mogen spreken. Nu richten ze zich tot de allerhoogste autoriteit en beroepen zich daarop als het hoogste en absolute gezag.

In hun gebed worden ze naar de Schrift geleid, om ook op de autoriteit van het Woord een beroep te doen. God en Zijn Woord zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De situatie waarin ze zich bevinden, herinnert hen aan Psalm 2 (Ps 2:1-2). In de directe betekenis beschrijft de psalm de situatie in de laatste dagen, de eindtijd, maar zij halen de psalm in hun gebed aan voor de toepassing op hun dagen. Zo mogen wij ook de Schrift aanhalen in onze gebeden. Er is geen betere manier om tot God te komen dan in verbinding met Zijn Woord. Hij wil graag dat wij op die manier tot Hem komen. Dat betekent dat wij voor Hem op de bodem staan die Hij Zelf inneemt.

Hier komen we te weten dat Psalm 2 van David is, want dat blijkt niet uit de psalm zelf. Ook horen we weer dat David in deze psalm de mond van de Heilige Geest is (vgl. Hd 1:16). Het citeren van Gods Woord heeft alleen effect als het gebeurt in het volle geloof in de inspiratie van dat Woord. Ze spreken tot God over David als “Uw knecht”, waardoor er een nog nauwer verband wordt gelegd met hun huidige situatie waarin de tegenstand zich openbaart tegen Gods “heilige Knecht Jezus”.

David vraagt zich af waarom de naties hebben gewoed en de volken ijdele dingen hebben bedacht. Het is toch dwaasheid zich te verheffen tegen de Allerhoogste? Toch zijn de koningen en oversten, de autoriteiten van de wereld, in opstand tegen de Heer van de hemel en de aarde en tegen Zijn Christus. Want hoewel in de praktijk slechts de twee apostelen Petrus en Johannes zijn bedreigd door de godsdienstige leiders van Israël, is het in waarheid, zoals in de psalm staat, dat de hele macht van de vijand zich tegen de Heer Jezus heeft verzameld. De apostelen moeten het ontgelden, maar de ware reden is de haat tegen Gods ‘heilige Knecht Jezus’.

Christus is ook in de hemel Gods heilige Knecht Die vanuit de hemel door de Heilige Geest doorgaat met Zijn werk op aarde tot eer van God. God heeft Hem gezalfd toen Hij op aarde was. Die zalving rust nog steeds op Hem. Voor de wereld is Hij echter de verworpen en verachte Jezus. Dat was Hij op aarde en dat is Hij nog steeds.

De discipelen noemen de namen van Herodes en Pontius Pilatus als de personen die model staan voor de vijandschap van zowel de afvallige godsdienstige wereld als de opstandige politieke wereld. Zij hebben de Heer Jezus bespot, mishandeld en veroordeeld toen Hij op aarde voor hen stond. Dat hebben ze gedaan samen met de “naties en volken van Israël”. De discipelen spreken over Israël als behorend tot de wereld van de heidenen omdat zij samen met de heidenen de ware Knecht van God hebben gedood, ja, daartoe de aanstichters zijn geweest.

Zo leggen de discipelen in hun gebed de handelingen van de vijandige mensen aan God voor. Tegelijk weten ze ook dat het God niet uit de hand is gelopen. De vijanden hebben wel gemeend dat zij hun eigen plannen en voornemens hebben kunnen uitvoeren, maar de werkelijkheid is dat zij slechts hebben gedaan wat God wilde. Ze hebben Zijn werk uitgevoerd.

Copyright information for DutKingComments