Acts 8:13-24

Simon de tovenaar

Voordat Filippus in Samaria kwam, was er een man actief die het volk in extase bracht. Hij deed dat door toverij. Hij was ook niet bescheiden in zijn optreden, maar presenteerde zich als “een groot man”, iemand die ertoe deed. (Terwijl ik dit commentaar nog eens doorlees, krijg ik een kaartje in de brievenbus, waaruit blijkt dat mensen als Simon nog steeds springlevend zijn. Op het kaartje staat onder andere: ‘Ik ben een groot Afrikaans medium en helderziende … Ik bied u een oplossing voor al uw problemen … maar ook bescherming tegen slechte invloeden … Ik help u … Ik breng succes.’ Deze slaaf van de satan lijdt beslist niet aan een minderwaardigheidscomplex.)

Met zijn toverkunsten richtte Simon de aandacht op zichzelf, en met succes. Hij kreeg de aandacht van allen op zich gevestigd. Hij had grote aantrekkingskracht op iedereen, hij sprak “klein en groot”, jong en oud, aan. Iedereen was van hem onder de indruk en dichtte hem goddelijke kracht toe. Zijn toverijen waren wonderen van de leugen (2Th 2:9). Het was ook geen hype, een plotseling verschijnende en even plotseling weer verdwijnende ster. Integendeel, hij bleef het volk “geruime tijd” boeien. Het laat tegelijk zien dat wat de duivel te bieden heeft, altijd maar voor een zekere tijd is. Het bevredigt nooit voortdurend.

Het evangelie daarentegen heeft een blijvend gevolg. Dat ontdekken de mensen die met aandacht naar Filippus luisteren en acht geven op zijn prediking. Toen zij nog niet beter wisten, waren ze in de ban van de toverijen van Simon. Maar als ze de wonderen van Filippus zien, zien zij duidelijk het verschil tussen namaak en echt en dat echt en namaak niets met elkaar te maken hebben. “Wat heeft het stro [gemeenschappelijk] met het koren?” (Jr 23:28). Simon predikte zichzelf, Filippus predikt het koninkrijk van God en de Naam van Jezus Christus.

Het koninkrijk van God is de sfeer waarbinnen de heerschappij van de Heer Jezus wordt erkend. Geloof in de Naam van de Heer Jezus brengt iemand in die sfeer. Daarom volgt ook direct de doop als uiterlijk bewijs waardoor iemand laat zien dat hij bij Hem wil horen en Hem wil volgen. Mannen en vrouwen worden gedoopt. In het Oude Testament werd alleen wat mannelijk was besneden. In het Nieuwe Testament is er, als het gaat om de behoudenis en het volgen van Christus, voor God geen verschil meer tussen mannen en vrouwen (Gl 3:27-28).

Van het ontvangen van de Heilige Geest, zoals dat in Handelingen 2 het geval was (Hd 2:38), is hier nog geen sprake. Zij ontvangen de Heilige Geest pas nadat Petrus en Johannes uit Jeruzalem zijn gekomen en zich door handoplegging met hen hebben een gemaakt. God doet dat bewust op deze wijze. Er bestond namelijk godsdienstige rivaliteit tussen Jeruzalem en Samaria en die krijgt hierdoor geen kans een verstorend werk te doen.

Simon gelooft ook en wordt ook gedoopt. Hij ziet in Filippus geen concurrent, maar zijn meerdere. Simon blijft voortdurend bij Filippus, alsof hij zijn hoop op hem had gericht. Bij de kamerling gaat dat anders (Hd 8:39). Het geloof van Simon is van het soort dat in Johannes 2 wordt genoemd (Jh 2:23). Filippus laat zich door Simon misleiden en doopt hem (of laat hem dopen).

Wat Simon werkelijk dreef, waren de tekenen en grote krachten die Filippus deed. Zo zijn er ook vandaag velen die aangetrokken worden door het christelijk geloof vanwege de opzienbarende dingen die ze bij bepaalde gelegenheden waarnemen, zoals genezingen of zogenaamde profetieën.

Petrus en Johannes in Samaria

De apostelen in Jeruzalem horen dat Samaria het Woord van God heeft aangenomen. Dat maakt hen niet jaloers, maar ze sturen Petrus en Johannes erop uit om contact op te nemen met Samaria. Daar aangekomen maken ze de gelovigen in Samaria geen verwijt dat ze geen contact hebben opgenomen met hen of de gemeente in Jeruzalem, maar ze erkennen dat God hier aan het werk is. Daarom zal Petrus voor de tweede keer de sleutels gebruiken om het koninkrijk der hemelen te openen (Mt 16:19), dit keer voor de Samaritanen. Het koninkrijk der hemelen is niet het hemelrijk, maar een rijk dat wordt geregeerd door een Koning Die regeert naar hemelse beginselen. In Handelingen 2 heeft Petrus het rijk geopend voor de Joden. Later zal hij de sleutels ook nog gebruiken voor de heidenen (Hd 10:48).

Door de erkenning van dit werk van God in Samaria wordt tevens de praktische verbinding tussen Samaria en Jeruzalem erkend. Plaatselijke gemeenten staan niet los van elkaar, maar horen bij elkaar, overigens zonder dat daar officieel melding van werd gedaan aan andere gemeenten of dat dit bijschrijving op een lijst van ‘erkende gemeenten’ inhield. Hier is geen vijandschap of concurrentiestrijd meer (Jh 4:9). Petrus en Johannes dalen af van Jeruzalem, wat ook meer is dan alleen een geografische aanduiding. De geestelijke toepassing lijkt geoorloofd dat de apostelen niet vanuit een verheven positie hun goedkeuring geven, maar zich bij hen voegen.

Ze tonen hun afhankelijkheid van God door in gebed te gaan om Hem te vragen of Hij de Heilige Geest aan de tot geloof gekomen Samaritanen wil geven. De Heilige Geest was nog niet op hen gekomen omdat het een gezelschap betrof dat in zekere zin verbonden was aan het Jodendom. Zij moesten eerst volledig door de bekeerde Joden worden erkend, om op die manier de eenheid te bewaren. Aan het ontvangen van de Heilige Geest gaan hier daarom de doop en de handoplegging door de apostelen vooraf.

Bij de bekeerde Joden is er geen sprake van handoplegging. Wel worden ook zij eerst gedoopt en ontvangen pas daarna de Heilige Geest (Hd 2:38). Bij de bekering van de heidenen zien we dat op grond van geloof eerst de Heilige Geest wordt ontvangen en dat er vervolgens wordt gedoopt (Hd 10:44; Ef 1:13). Dit is sindsdien de volgorde.

In Samaria wordt door handoplegging van de apostelen Petrus en Johannes de verbinding tussen de gelovigen in Jeruzalem en Samaria bezegeld en ontvangen de gelovig geworden Samaritanen de Heilige Geest. Dit voorkomt de gedachte aan twee los van elkaar staande gemeenten, een Joodse en een Samaritaanse. Door het opleggen van de handen is er eenmaking en aanvaarding. Dat was des te noodzakelijker omdat er tussen Joden en Samaritanen geen verbinding was, maar wederzijdse haat. Er wordt niets vermeld over uiterlijk waarneembare begeleidende verschijnselen, zoals bij de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag (Hd 2:1-4).

Petrus doorziet en oordeelt Simon

Het enige uiterlijke vertoon dat wordt opgemerkt, is het opleggen van de handen van de apostelen. Dat ziet Simon. Hij begrijpt dat het om iets gaat wat hij niet kan, maar wat hij vanwege zijn spirituele aanleg ook wel zou willen kunnen. Hij is bereid daarvoor te betalen en biedt Petrus en Johannes geld aan, opdat zij hem die macht zouden geven.

Hier komt het woord ‘simonie’ vandaan, een uitdrukking die betekent dat iemand uit is op zakelijk voordeel in geestelijke dingen of het kopen van ambten. Zulke mensen menen dat de Godsvrucht een winstbron is (1Tm 6:5). Het beslaat alle vormen van handel in geestelijke aangelegenheden. Het is de derde keer dat kwaad in de gemeente opduikt en alle drie keren heeft het met geld te maken.

Simon had innerlijk geen deel aan het nieuwe leven, zoals blijkt uit de woorden die Petrus tot hem spreekt. Het leek hem prachtig om mensen de handen op te leggen en ze op die manier de Heilige Geest te geven. Daardoor zou hij zijn macht over de mensen weer terugkrijgen. Wat Filippus niet heeft onderkend, wordt door Petrus scherp aan de kaak gesteld. Simon is een verdorven mens.

Menen dat geestelijke gaven of zelfs de Heilige Geest van God door geld kunnen worden verkregen, maakt het werk van Christus waardeloos. Het is zeer tot oneer van God en Christus en is niet anders dan het werk van de satan. Het scherpe oordeel van Petrus is de enig juiste reactie. Simon is een uiterlijke meeloper, terwijl hij in zijn hart andere dingen bedenkt. Hij is nog steeds met zichzelf bezig.

Petrus concludeert uit de vraag van Simon dat zijn hart niet recht is voor God. Na het uitspreken van het oordeel biedt Petrus Simon de weg tot behoud aan. Daarvoor is het noodzakelijk dat hij berouw heeft van zijn boosheid. Hij moet die verdorven begeerte naar macht en aanzien radicaal veroordelen voor God en de rug toekeren. Tevens moet hij de Heer bidden om vergeving van deze toeleg van zijn hart. Hier zien we dat niet alleen daden geoordeeld worden, maar ook de toeleg van het hart. Dat ziet op het in zijn hart bedenken en najagen van het kwaad, nog voordat het daadwerkelijk is gebeurd. Nog is er voor Simon hoop, indien hij zich bekeert.

Petrus, die door de Heilige Geest kan onderscheiden welke geest er in Simon is (1Ko 12:10), ziet waarin hij gevangen is. Hij is in “gal van bitterheid” door zijn verlies aan invloed op de Samaritanen die het evangelie hebben geloofd. Hij is ook in een “warnet van ongerechtigheid”, want hij zoekt niet het recht van God, maar zijn eigen recht.

Simon is meer ontzet over wat Petrus heeft gezegd, dat wil zeggen over de gevolgen van zijn daad, dan over zijn daad zelf. Het lijkt niet op echt berouw, temeer ook omdat hij een menselijk middelaarschap zoekt. In plaats van zelf te bidden vraagt hij of Petrus voor hem tot de Heer wil bidden om hem van de vreselijke dingen te vrijwaren die Petrus over hem heeft aangekondigd.

Het lijkt op het berouw van de farao die aan Mozes vroeg om voor hem te bidden opdat de plagen zouden wijken, maar die daarna toch weer zijn hart verhardde (Ex 8:8; 15). Ook bij hem was geen sprake van echt berouw, maar slechts een verlangen om verlost te worden van de plagen. We lezen geen antwoord van Petrus op het verzoek van Simon.

Het lijkt erop dat Petrus en Johannes niet lang bij Filippus zijn gebleven. Wel hebben ze nog het Woord van de Heer betuigd en gesproken, voordat ze de terugreis naar Jeruzalem aanvaarden. In het hele gebied van Samaria vinden ze een open oor voor het Woord van de Heer.

Toen de Heer Jezus een dorp van de Samaritanen wilde bezoeken, wilden zij Hem niet ontvangen (Lk 9:52-53). Petrus en Johannes waren er toen bij en Johannes is een van de discipelen die zelfs vanwege die weigering vuur van de hemel wilden laten komen om hen te verteren (Lk 9:54). Gelukkig dat de Heer dat heeft verboden en Johannes op zijn wens van destijds is teruggekomen. Nu mag hij samen met Petrus op de terugweg naar Jeruzalem het evangelie aan vele dorpen van de Samaritanen verkondigen.

Copyright information for DutKingComments