Acts 8:27-28

Een nieuwe opdracht voor Filippus

In het gedeelte dat nu volgt, Handelingen 8:26-10:48, beschrijft Lukas de bekeringsgeschiedenissen van drie personen:

1. Een Ethiopische kamerling (Handelingen 8);

2. Saulus (Handelingen 9);

3. Cornelius (Handelingen 10).

Het zijn de afstammelingen van de drie zonen van Noach – Sem, Cham en Jafeth (Gn 9:18) – door wie de hele wereld bevolkt is geworden (Gn 9:19; Gn 10:1-32):

1. De kamerling, de Ethiopiër, is een afstammeling van Cham (Ethiopië of Cusj (=zwart), Gn 10:6).

2. Saulus, de Jood, is een afstammeling van Sem.

3. Cornelius, de Romein, is een afstammeling van Jafeth.

De Chamieten bevolken Afrika, de Semieten Azië en de Jafethieten Europa. Deze drie continenten ontmoeten elkaar bij Jeruzalem. Jeruzalem is dan ook strategisch de beste plaats om van daaruit het evangelie de wereld in te zenden. De kamerling, Saulus en Cornelius vertegenwoordigen het hele menselijke ras.

Alle drie zijn ze moreel oprechte mensen, maar hebben bekering nodig. Ze zijn ook maatschappelijk nog eens de moeilijkst te bereiken mensen voor het evangelie:

1. De kamerling is een politicus.

2. Saulus is een theoloog.

3. Cornelius is een militair.

Toch is er in twee van hen al een verlangen naar het evangelie. Zowel de kamerling als Cornelius is een zoekend mens. Er is al een werk van God in hen aan de gang. Bij Saulus ligt dat volledig anders. Deze man is niet op zoek naar vrede, maar naar slachtoffers die hij deze vrede misgunt.

De Heer heeft voor ieder van hen een speciale boodschapper:

1. Voor de kamerling is dat Filippus.

2. Voor Saulus is dat Ananias.

3. Voor Cornelius is dat Petrus.

Ook de wijze waarop de Heer Zich tot hen richt is verschillend:

1. De kamerling wordt bereikt met het Woord.

2. Aan Saulus verschijnt de Heer Zelf.

3. Cornelis ziet een engel in een visioen.

Verschillend zijn ook de omstandigheden waarin ze zich bevinden als ze tot bekering komen:

1. De kamerling is op weg naar huis.

2. Saulus komt van huis.

3. Cornelius is thuis.

Filippus moet een druk arbeidsterrein verlaten om een enkel mens te dienen. Hij volgt hierin de Heer na, Die door Samaria moest gaan om bij de bron van Jakob een enkele vrouw het evangelie te brengen (Jh 4:4; 7-8). Filippus wordt ingezet om het evangelie zijn weg te doen vinden naar de volken. God gebruikt een engel om Filippus de weg te tonen, maar Filippus moet het evangelie verkondigen. Hij krijgt nauwkeurige aanwijzingen waar hij heen moet gaan, maar hem wordt niet gezegd wat hij daar moet gaan doen.

Er zijn twee wegen die afdalen van Jeruzalem naar Gaza en hij moet de woeste weg nemen. Een evangelist zou nooit de woeste weg hebben gekozen, maar Filippus stelt geen vragen, hij gaat. Om Ananias bij Saulus (Handelingen 9) en Petrus bij Cornelius (Handelingen 10) te krijgen moet de Heer meer aandrang gebruiken. Bij Ananias is bangheid de tegenwerping en bij Petrus verhinderen zijn Joodse vooroordelen een directe gehoorzaamheid. De Heer heeft beide hindernissen weggenomen en daarna zijn ze beiden gegaan.

In Filippus hebben we een voorbeeld van onmiddellijke, onvoorwaardelijke gehoorzaamheid in eenvoudigheid van hart. Hij denkt niet aan het verschil tussen Samaria waar hij met achting en liefde werd omringd en de weg naar Gaza die woest is. Hij heeft vertrouwen in zijn Meester Die hem wil gebruiken voor een kamerling die in Jeruzalem is geweest om te aanbidden en nu op de terugreis is naar zijn land.

Het woord voor “kamerling” is letterlijk eunuch of gecastreerde, dat is een ontmande. Naast dat hij een vreemde is, is het feit dat hij een ontmande is een extra reden dat hij nooit tot het volk van God zou kunnen toetreden (Dt 23:1). Toch heeft hij een reis van ongeveer tweeduizend kilometer ondernomen naar Jeruzalem. Er is namelijk behoudenis ook voor de vreemdelingen en zelfs voor de ontmande (Js 56:3). Zijn bekering en het geloof in de Heer Jezus zijn dan ook een voorvervulling van wat we in Psalm 68 lezen (Ps 68:32). Sindsdien hebben veel Ethiopiërs de handen uitgestrekt naar God.

Om de kamerling op de weg van de behoudenis te brengen gebruikt God Zijn Woord en Zijn dienaar Filippus. Wat de kamerling gezocht heeft in Jeruzalem in plichten en ceremoniën van de wet, heeft hij daar niet gevonden. Hij is in Jeruzalem geweest om de ware God te aanbidden, maar hij heeft er slechts een koud formalisme aangetroffen. Ondanks zijn zoekende hart heeft de Heer niemand van de apostelen zijn weg doen kruisen.

De kamerling heeft geen vrede gevonden in Jeruzalem, maar hij heeft wel iets anders meegenomen uit Jeruzalem en wel een deel van Gods Woord. Dat zit hij op zijn wagen te lezen. Daarmee heeft hij een schat bij zich die groter is dan al de schatten die hij voor de koningin moet bewaren.

Dan wordt de ontmoeting tussen Filippus en de kamerling door de Geest voorbereid. De Geest zegt tegen Filippus dat hij naar “die” wagen moet gaan, de wagen van de kamerling, en er in de buurt moet blijven. Nu het om de prediking van het evangelie gaat, komt niet een engel naar Filippus (Hd 8:26), maar is het de Geest Die Filippus leidt. De Geest geeft nauwkeurig aan waar hij heen moet gaan en wat hij moet doen.

Zo krijgen later ook Ananias in verbinding met Saulus en Petrus in verbinding met Cornelius nauwkeurige aanwijzingen om naar hen toe te gaan en hun Gods boodschap te brengen (Hd 9:11; Hd 10:19-20). Zo wil de Heer ons ook duidelijk maken waarheen Hij wil dat we gaan en wat we moeten doen en zeggen.

Copyright information for DutKingComments