Acts 8:4-13

Vervolging – Stéfanus begraven

Bij de steniging van Stéfanus heeft Saulus zijn betrokkenheid al getoond door als kledingbewaarder te fungeren (Hd 7:58). Nu merkt Lukas op dat hij met die steniging instemde. Direct na deze opmerking van de instemming van Saulus met de dood van Stéfanus vermeldt Lukas de eerste grote vervolging van de gemeente. Met de dood van Stéfanus is het hek van de dam. De geest van haat die de godsdienstige leiders bezitten, neemt helemaal bezit van hen en komt tot volle ontplooiing.

Met de dood van Stéfanus is ook het extra jaar van genade ten einde dat Israël door God is gegeven om voor Hem vrucht voort te brengen (Lk 13:6-9). Nu Stéfanus is verworpen en daarmee het tweede aanbod van genade, gaat het aanbod van de behoudenis naar de volken. Daarvoor zal God de man gebruiken die nu nog bezig is zich tot de grootste christenvervolger te ontwikkelen.

Eerst wordt het evangelie nog in de landstreken van Judéa en Samaria gebracht. Daarheen wordt de gemeente verstrooid. Het zijn de landstreken die de Heer Jezus heeft genoemd in Zijn opdracht aan de discipelen om daar het evangelie te verkondigen (Hd 1:8). Daaraan is tot nu toe nog geen gevolg gegeven. De Heer gebruikt de vervolging om dat te bewerken (Hd 8:4). Hierdoor worden zij als het ware uitgestuurd in de oogst (Lk 10:2). De apostelen blijven in Jeruzalem. Zijn zij daarmee ongehoorzaam aan hun opdracht? Het kan zijn dat het moedig is om juist nu in Jeruzalem te blijven en dat God het zo wil.

Nadat de Raad zijn woede heeft bekoeld in de steniging van Stéfanus, wordt deze eerste martelaar voor het geloof door Godvrezende mannen naar het graf gebracht. De grote rouw die zij bedrijven, past daarbij. Zij zijn bedroefd, maar niet op de wijze waarop ongelovigen bedroefd zijn die geen hoop hebben (1Th 4:13-14).

Vervolgens richt Lukas onze aandacht weer even op Saulus. Deze heeft met vreugde gezien dat Stéfanus werd gedood. Die gebeurtenis heeft in hem de gekoesterde haatgevoelens losgemaakt, waaraan hij uiting geeft door de gemeente te verwoesten (vgl. Ps 83:5). Daarbij gaat hij secuur te werk. Hij gaat elk huis binnen waarvan hij vermoedt dat daar christenen wonen of samenkomen (Hd 2:46; Hd 5:42).

Als hij hen vindt, boeit hij hen en levert hen in de gevangenis over (Hd 22:4), waar hij hen onder marteling tot lasteren wil dwingen (Hd 26:9-11). Hij maakt daarbij geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Door haat gedreven mensen hebben geen oog voor verschillen in draagkracht. Juist de zwakkeren zijn voor hen een dankbaar doelwit. Misschien dat het juist in algemene zin zwakkeren zijn die zijn achtergebleven in Jeruzalem omdat zij geen mogelijkheden hebben om te vluchten.

Al de haat die losbarst, volbrengt slechts de wil van God, want door de verstrooiing die daar het gevolg van is, komt het evangelie op vele plaatsen. De vervolging is als een onaangename wind die het zaad meevoert naar andere plaatsen met het gelukkige gevolg dat het daar kan ontkiemen. De haat die hen verdrijft, maakt hen niet bang, maar in tegendeel tot moedige getuigen.

Het verkondigen van het Woord gebeurt door iedere verstrooide gelovige. De verkondiging van het evangelie is hier duidelijk niet afhankelijk van een gave, maar van een hart dat vol is van de Heer. Wat door de vijand bedoeld is om uit te roeien, gebruikt God voor de uitbreiding van Zijn werk.

We vinden hier een mooie toepassing van het raadsel van Simson: “Eten kwam uit de eter, en zoetigheid kwam uit de sterke” (Ri 14:14). De eter en de sterke is de vijand die als de brullende leeuw rondgaat, op zoek wie hij zou kunnen verslinden (1Pt 5:8). Maar in plaats van het verslinden van de gelovigen ontstaat er nieuw leven als gevolg van het geloof in het gepredikte evangelie. Daarvan zien we een prachtig voorbeeld van wat er gebeurt in het gebied van Samaria, waarvan Lukas ons in het volgende gedeelte een verslag geeft.

Prediking van Filippus in Samaria

We hebben Filippus eerder ontmoet als “een van de zeven” diakenen (Hd 6:5). Hij heeft zijn taak als diaken trouw verricht en daardoor veel vrijmoedigheid in het geloof verworven (1Tm 3:13). Daardoor is hij nu als evangelist werkzaam geworden (Hd 21:8). Hij predikt in Samaria.

De inwoners van Samaria, de Samaritanen, zijn een vermenging van Joden en heidenen die in Israël wonen sinds de wegvoering van de tien stammen door de Assyriërs (2Kn 17:24-41). Zij waren eerst afgodendienaars, maar ze begonnen ook Jahweh te vereren, waarbij ze zich alleen aan de vijf boeken van Mozes hielden. Vanwege die vermenging werden ze door de echte Joden veracht. Als plaats van aanbidding hadden zij de berg Gerizim in tegenstelling tot de Joden, die Jeruzalem als plaats van aanbidding hadden (Jh 4:20). Door de prediking van Christus komt er ook voor hen de nieuwe aanbidding, los van Jeruzalem en de berg Gerizim (Jh 4:21-24).

Filippus predikt niet een leer, maar een Persoon, Christus. Verderop in dit hoofdstuk lezen we dat hij aan de kamerling “Jezus” predikt omdat hij aansluit bij wat de kamerling leest. Deze leest Jesaja 53 en daarin wordt de Heer Jezus in Zijn vernedering voorgesteld (Hd 8:35). Door in Samaria “Christus” te prediken sluit Filippus aan bij de opstanding en verheerlijking van de Heer (Hd 2:36).

De prediking van Filippus heeft groot resultaat. Een van de oorzaken daarvan is dat de Heer Zelf al in Samaria had gewerkt en dat velen Hem daar al kenden, die op hun beurt ook weer getuigen waren geworden (Jh 4:39). Er was al gezaaid en er kan nu worden geoogst (Jh 4:35-38). Het zaad van de prediking valt in toebereide aarde. Ook is er geloof in de komst van de Messias (Jh 4:25). Filippus kan Hem prediken als al gekomen.

Door zijn prediking komt er eenheid onder de menigten. Gehoorzaam acht geven op Gods Woord bewerkt eendracht. Naast het horen van de prediking, wat als eerste wordt genoemd, zien ze ook de tekenen die hij doet. Overigens zien we in Handelingen dat tekenen en wonderen behalve door de apostelen alleen nog door Stéfanus (Hd 6:8) en Filippus (Hd 8:6) worden gedaan. De tekenen die Filippus doet, bestaan uit het op wonderbare wijze bevrijden van mensen uit geestelijke en lichamelijke gevangenschap.

Het worden geen wonderen genoemd, maar tekenen, omdat al deze genezingen verwijzen naar de verheerlijkte Heer Die daardoor het gepredikte Woord onderstreept en bevestigt (Mk 16:20). De Christus Die Filippus predikt, bewijst Zijn bevrijdende en herstellende macht in deze wonderen. Al deze wonderen betekenen dat de macht om te bevrijden en te herstellen bij Hem ligt. Ze zijn een voorproefje van de krachten van de toekomstige eeuw (Hb 6:5). Dat de onreine geesten luidkeels schreeuwend uitgaan, wijst erop dat zij met grote tegenzin hun slachtoffers verlaten, maar dat ze het door de hogere macht van de Heer Jezus wel moeten.

De bevrijding uit de macht van de zonde door het werk van Christus, samen met een weldadige bevrijding van de gevolgen van de zonde, bewerkt grote blijdschap. De uitwerking van de prediking van Filippus bij de kamerling is ook blijdschap (Hd 8:39). Blijdschap is onlosmakelijk verbonden aan het evangelie. De engel die de geboorte van de Heer Jezus aankondigt, spreekt naar aanleiding daarvan over “grote blijdschap, die voor het hele volk zal zijn” (Lk 2:10). Overal waar de Heer Jezus wordt ontvangen, wordt droefheid over de zonden gevolgd door blijdschap over de vergeving ervan (1Th 1:6). Blijdschap hoort bij het koninkrijk van God (Rm 14:17) en is een onderdeel van de vrucht van de Geest (Gl 5:22).

Simon de tovenaar

Voordat Filippus in Samaria kwam, was er een man actief die het volk in extase bracht. Hij deed dat door toverij. Hij was ook niet bescheiden in zijn optreden, maar presenteerde zich als “een groot man”, iemand die ertoe deed. (Terwijl ik dit commentaar nog eens doorlees, krijg ik een kaartje in de brievenbus, waaruit blijkt dat mensen als Simon nog steeds springlevend zijn. Op het kaartje staat onder andere: ‘Ik ben een groot Afrikaans medium en helderziende … Ik bied u een oplossing voor al uw problemen … maar ook bescherming tegen slechte invloeden … Ik help u … Ik breng succes.’ Deze slaaf van de satan lijdt beslist niet aan een minderwaardigheidscomplex.)

Met zijn toverkunsten richtte Simon de aandacht op zichzelf, en met succes. Hij kreeg de aandacht van allen op zich gevestigd. Hij had grote aantrekkingskracht op iedereen, hij sprak “klein en groot”, jong en oud, aan. Iedereen was van hem onder de indruk en dichtte hem goddelijke kracht toe. Zijn toverijen waren wonderen van de leugen (2Th 2:9). Het was ook geen hype, een plotseling verschijnende en even plotseling weer verdwijnende ster. Integendeel, hij bleef het volk “geruime tijd” boeien. Het laat tegelijk zien dat wat de duivel te bieden heeft, altijd maar voor een zekere tijd is. Het bevredigt nooit voortdurend.

Het evangelie daarentegen heeft een blijvend gevolg. Dat ontdekken de mensen die met aandacht naar Filippus luisteren en acht geven op zijn prediking. Toen zij nog niet beter wisten, waren ze in de ban van de toverijen van Simon. Maar als ze de wonderen van Filippus zien, zien zij duidelijk het verschil tussen namaak en echt en dat echt en namaak niets met elkaar te maken hebben. “Wat heeft het stro [gemeenschappelijk] met het koren?” (Jr 23:28). Simon predikte zichzelf, Filippus predikt het koninkrijk van God en de Naam van Jezus Christus.

Het koninkrijk van God is de sfeer waarbinnen de heerschappij van de Heer Jezus wordt erkend. Geloof in de Naam van de Heer Jezus brengt iemand in die sfeer. Daarom volgt ook direct de doop als uiterlijk bewijs waardoor iemand laat zien dat hij bij Hem wil horen en Hem wil volgen. Mannen en vrouwen worden gedoopt. In het Oude Testament werd alleen wat mannelijk was besneden. In het Nieuwe Testament is er, als het gaat om de behoudenis en het volgen van Christus, voor God geen verschil meer tussen mannen en vrouwen (Gl 3:27-28).

Van het ontvangen van de Heilige Geest, zoals dat in Handelingen 2 het geval was (Hd 2:38), is hier nog geen sprake. Zij ontvangen de Heilige Geest pas nadat Petrus en Johannes uit Jeruzalem zijn gekomen en zich door handoplegging met hen hebben een gemaakt. God doet dat bewust op deze wijze. Er bestond namelijk godsdienstige rivaliteit tussen Jeruzalem en Samaria en die krijgt hierdoor geen kans een verstorend werk te doen.

Simon gelooft ook en wordt ook gedoopt. Hij ziet in Filippus geen concurrent, maar zijn meerdere. Simon blijft voortdurend bij Filippus, alsof hij zijn hoop op hem had gericht. Bij de kamerling gaat dat anders (Hd 8:39). Het geloof van Simon is van het soort dat in Johannes 2 wordt genoemd (Jh 2:23). Filippus laat zich door Simon misleiden en doopt hem (of laat hem dopen).

Wat Simon werkelijk dreef, waren de tekenen en grote krachten die Filippus deed. Zo zijn er ook vandaag velen die aangetrokken worden door het christelijk geloof vanwege de opzienbarende dingen die ze bij bepaalde gelegenheden waarnemen, zoals genezingen of zogenaamde profetieën.

Copyright information for DutKingComments