Amos 1:1

Inleiding

Het boek Amos is de derde in de rij van de twaalf kleine profeten van wie de boeken in de Nederlandse Bijbels aan het einde van het Oude Testament staan. In de negen hoofdstukken die het boek telt, klinkt door de mond van Amos de machtige stem van God tot Zijn volk. Amos legt de zonde van het volk bloot. Vlijmscherp en zonder angst voor de tegenstand hanteert hij het zwaard van de Geest. Het mes gaat tot op het bot. Maar Amos is niet alleen een oordeelsprediker. Hij spreekt ook Gods woorden over de toekomst die Hij voor Zijn volk heeft, als het zich eenmaal tot Hem heeft bekeerd.

Amos zal ons bijzonder aanspreken. We zullen onder de indruk komen van een ontmoeting met iemand aan wie op het eerste gezicht niets is wat indruk maakt. Hij heeft een nietszeggende afkomst, heeft een onbeduidend beroep en heeft geen speciale theologische scholing genoten. Maar zoals zo vaak bedriegt ook hier de schijn. Als we aan deze indruk van nietszeggendheid zijn krachtige, onbevreesde optreden verbinden, zijn ongekunstelde taal, gespeend van elke wolligheid, zijn staan voor de rechten van God en zijn liefde voor Gods volk, zien we in Amos een man naar Gods hart.

Amos is niet alleen een oordeelsprediker. Hij spreekt ook Gods woorden over de toekomst die Hij voor Zijn volk heeft als het zich eenmaal tot Hem heeft bekeerd.

We worden uitgenodigd mee te luisteren naar de boodschap van deze man van God. Laten we bidden dat we aangeraakt en aangedaan worden door wat hij in Naam van God en daardoor met gezag spreekt.

Amos en Hosea

Amos is een tijdgenoot van Hosea. Ze profeteren beiden in de dagen van Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, koning van Israël (Hs 1:1; Am 1:1). Ze spreken beiden hoofdzakelijk in en tot het tienstammenrijk.

Hosea benadrukt de liefde van God. Deze liefde is steeds weer, door de oordelen die hij aankondigt heen, te zien. Amos stelt de majesteit en compromisloze gerechtigheid van God tegenover zondaars voor. God heeft met ieder werktuig Zijn speciale doel. Nooit is er bij Hem sprake van een nutteloze herhaling. Amos zegt meer tot en over de heidenvolken die Israël omringen dan Hosea.

Amos verschijnt in Bethel, het centrum van afgoderij, een paar jaar voordat Hosea begint te getuigen tegen de afval van de tien stammen. Zijn optreden kunnen we plaatsen zo rond het jaar 760 v.Chr. Zijn stem schalt over het marktplein van Bethel en hij gebruikt stevige, niet mis te verstane taal. Hij is recht voor zijn raap.

Als hij daar het woord neemt, bevinden zich mogelijk ook vertegenwoordigers van de omliggende volken onder zijn gehoor. Dat kunnen we afleiden uit zijn boodschappen in Amos 1, waarin hij zich tot die omringende volken richt.

Afkomst en prediking

Amos zal nogal eens in Bethel zijn gekomen vanwege de handel. Hij is immers een veehouder (Am 1:1; Am 7:14). Dat is wel iets meer dan een schaapherder, maar toch ook weer geen manager van een groot bedrijf. Hij is een gewone jongen, iemand van het platteland, zonder kapsones. Geen carrièrejager. Ook zijn afkomst is niet iets waar hij prat op kan gaan. Hij kan niet wijzen op een voorgeslacht waarover met respect in Israël wordt gesproken (Am 7:14).

Er is geen reden om te veronderstellen dat Amos zijn beroep heeft opgegeven om ‘fulltime’ in het werk van de HEERE als profeet te gaan optreden. Het lijkt er niet op dat hij ‘theologisch geschoold’ is. Toch laat hij geestelijk werk niet over aan gekwalificeerde mensen, mensen die van geestelijk werk hun beroep hebben gemaakt, zoals dat wel gebeurt in de christenheid. Amos heeft geen last van de passiviteit die een dergelijke situatie vaak in de hand werkt. Je hoort het wel eens: ‘Zij hebben ervoor gestudeerd, zij worden ervoor betaald, zij mogen het doen.’

Als Amos in Bethel is, kan hij zijn mond niet houden over God. Wollige, nietszeggende taal is hem vreemd. Dat soort taal doet het altijd goed in de politiek en in veel gevallen op de kansel, maar niet in de dienst van God. Misschien is hij wel iemand aan wie je kunt horen dat hij van het platteland komt. In zijn stem hoor je niet de geaffecteerde stadstaal, maar daar geeft hij niet om. Hij brengt Gods boodschap, ongekunsteld, recht uit zijn door God bewogen hart.

Amos is onder de kleine profeten het meest sociaal bewogen. Misschien beantwoordt hij het meest aan wat wij ons zo voorstellen bij een profeet. Want dan denken wij aan iemand die tegendraads zijn stem verheft tegen alle sociale misstanden. Amos hekelt de bedden van ivoor, het eten van lamsvlees, de protserige rijkdom, de misdrijven tegen de menselijkheid die alle volken zonder uitzondering begaan. Ook de wreedheden, de walgelijke mode en de uitbuiting van de arme neemt hij op de korrel, zonder daarbij de inhoudsloze godsdienst te sparen.

Juist in dat laatste zit het hart van zijn protest en niet zozeer in het sociale. Het sociale heeft te maken met de verhoudingen tussen de mensen onderling. Ook dat is belangrijk. De sociale misstanden waartegen Amos tekeergaat, zijn het gevolg van de verkeerde verhouding waarin de mensen tegenover God staan, en daartegen verheft hij zijn stem.

Herkomst en tijd van zijn profeteren

Hij is geen ingezetene van het tienstammenrijk, maar komt uit Tekoa. Dit stadje ligt in Juda, ongeveer zestien kilometer ten zuidwesten van Jeruzalem en op twaalf kilometer afstand van Bethlehem. Rehabeam heeft van deze stad een vestingstad gemaakt (2Kr 11:6).

Het is uitzonderlijk dat God een profeet uit Juda laat komen om tegen Israël te profeteren. Het is een keer eerder gebeurd. Daarover lezen we in 1 Koningen 13. In de geschiedenis die daar wordt beschreven, komt een man Gods uit Juda en profeteert tegen het altaar in Bethel. Ondanks dat Amos tot de tien stammen is gezonden, heeft hij een enkele keer ook een woord voor Juda (Am 2:4) of betrekt hen erin (Am 3:1; Am 6:1).

Het optreden van deze zuiderling zal vreemd geweest zijn en zijn opgevallen. Dat hij een ‘buitenlander’ is, zal een extra accent aan zijn prediking hebben gegeven. Zeker is dat het extra vijandschap heeft gegeven (Am 7:10-12).

Het lijkt erop dat hij maar kort heeft geprofeteerd. De tijdsaanduiding ‘twee jaar voor de aardbeving’ doet dat vermoeden. Amos is zo’n boodschapper die even op het toneel verschijnt, krachtig predikt en daarna weer verdwijnt. De uitwerking van zijn boodschap laat hij over aan zijn Zender.

Wanneer die aardbeving precies heeft plaatsgevonden, wordt niet meegedeeld. Dat het een vreselijke gebeurtenis is geweest, blijkt wel hieruit dat Zacharia er twee eeuwen later nog naar verwijst (Zc 14:5).

Lastdrager

Het Hebreeuwse woord voor Amos is amas en betekent ‘dragen’ of ‘last’. Dit woord komen we ook tegen in de naam Amasia (2Kr 17:16), dat ‘de HEERE draagt’ betekent. Amos is iemand die een last torst. Uit zijn profetie blijkt dat hij het volk tot wie hij zich richt, als een last op zijn hart draagt. Dat is ook wel te begrijpen als we bedenken dat tot Gods volk de boodschap moet komen dat ze de HEERE moeten zoeken om te leven (Am 5:1; 6). Als een dergelijke boodschap noodzakelijk is geworden, hoe triest moet het dan gesteld zijn met dat volk. Dan moeten ze ver van Hem vandaan en dood zijn.

Maar tot ons komt hetzelfde woord: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden” (Ef 5:14). Onder Gods volk zijn velen ingedut. Ze hebben geen oog meer voor de tijd waarin ze leven. Geen tijd om tot bezinning te komen, om tot zichzelf te komen. Hoewel we steeds minder uren per week hoeven te werken, hebben we toch minder tijd om met God en Zijn dingen bezig te zijn. Onze voorouders werkten zestig uren per week, maar hebben toch de tijd gevonden om zich met Gods Woord bezig te houden. Ze kenden dat Woord en leefden daaruit.

Oordeel en voorbede

Amos heeft niet zo’n vurige stijl als Hosea. Ook strekt zijn profetie zich niet zover uit in de toekomst als die van Hosea. Hij beperkt zich hoofdzakelijk tot wat in de nabije toekomst over Israël en de volken zal komen, hoewel ook te denken valt aan ver in de toekomst gelegen dagen. Wel spreekt hij zo mogelijk nog beslister tegen het kwaad dan de andere profeten. Bij Hosea zien we meer de door de Heilige Geest gewerkte zielsangst van een man die het kwaad niet kan verdragen in het volk dat hij liefheeft. Bij Amos zien we meer de kalmte van Gods eigen oordeel.

Behalve dat hij een prediker van het oordeel is, is hij ook een pleiter bij God voor zijn volk (Am 7:2; 5). Op grond van zijn pleidooi oordeelt God ‘Jakob’ niet (Am 7:3; 6). Amos heeft er geen welgevallen in, zoals Jona, dat het oordeel komt. Hij doet voorbede. We kunnen nooit een goede getuige tegen het kwaad zijn als we niet ook bidden voor hen aan wie we Gods Woord mogen of moeten doorgeven. Amos is geen doemprediker. Hij predikt om te waarschuwen, want hij heeft Gods volk lief. Hierin is hij een type van de Heer Jezus.

Kenmerken van de tijd waarin Amos optreedt

Amos leeft en predikt in een tijd van grote voorspoed. Er is vrede. Het tienstammenrijk en het tweestammenrijk zijn niet met elkaar in oorlog en er is geen dreiging van omringende volken. De handel floreert. Er wordt voldaan aan de godsdienstige ceremoniën en verplichtingen.

Maar al deze overvloed gaat hand in hand met een neergang van moraal en godsdienst waardoor de fundamenten van de samenleving worden ondermijnd. Het volk is de door God gegeven aanwijzingen kwijt en de godsdienst is verworden tot een betekenisloze, holle vorm. Te midden van dit verval verschijnt Amos en verheft zijn stem.

Hij is een man van het buitenleven. Dat stelt hem in staat regelmatig gebruik te maken van voorbeelden uit de natuur en het plattelandsleven. Door zijn buitenleven is hij ook vrij gebleven van de invloed van het leven in de stad met al zijn luxe en trotse vertoon. Hierdoor is hij nu in staat om de verdorvenheid van het stadsleven duidelijker te zien dan de welgestelden die binnen de stadsmuren leven. Deze laatsten worden volledig in beslag genomen door hun harteloze hebzucht en zien nergens kwaad in.

Door zijn afzondering van het kwaad kan hij het kwaad aan de kaak stellen. Zo bezien doet hij denken aan Johannes de doper. Ook dat is een man van de woestijn, van het buitenleven, die het kwaad binnen de stad tot in het hof van Herodes aan de kaak stelt. Het kost hem zijn hoofd (Mt 3:1-4; Mt 11:7-11; 18; Mt 14:1-12).

Amos in het Nieuwe Testament

Amos wordt enkele keren in het Nieuwe Testament aangehaald. De eerste aanhaling is in Handelingen 7 (Hd 7:42-43). Daar haalt Stéfanus in zijn rede enkele verzen uit Amos 5 aan (Am 5:25-27). Hij doet dat om te bewijzen dat het volk vanaf zijn prilste volksbestaan zich aan afgoderij heeft overgegeven. Ook wijst hij op het oordeel van de ballingschap naar Babel.

Stéfanus ‘bedient’ zich van Amos vanwege de crisis waarin de Joden zich op dat moment bevinden. Het is hun laatste kans om de Heer Jezus aan te nemen, Die klaar stond om te komen (Hd 7:56). Helaas hebben ze deze laatste kans niet gegrepen.

Maar na het oordeel is er in het vrederijk zegen zowel voor de Jood als voor de heiden. Daar verwijst de tweede aanhaling naar. Die gebeurt door Jakobus in Handelingen 15 (Hd 15:16-17). Hij haalt enkele verzen uit Amos 9 aan (Am 9:11-12) om duidelijk te maken dat de heidenen niet verplicht moeten worden zich te laten besnijden, maar dat zij onafhankelijk van de Joden door God zijn aangenomen tot zonen. In het vrederijk zullen de volken worden gezegend, niet door tot Israël toe te treden, maar door de HEERE, de God van Israël, te zoeken. Dat zal gebeuren als de gemeente is opgenomen en Israël weer door God is aangenomen als Zijn volk.

Zo zien we dat bij twee grote gelegenheden in de geschiedenis van de christelijke kerk, in Handelingen 7 en Handelingen 15, de Geest Zich heeft bediend van Amos, die een wat onopvallende plaats inneemt in de Bijbel.

Een praktische toepassing hiervan is dat de Heilige Geest ons in moeilijke ogenblikken een Schriftgedeelte voor de aandacht kan brengen, dat we misschien lange tijd geleden hebben gelezen, om ons daardoor te steunen.

Indeling van het boek:

1. Oordeel over de volken, Juda en Israël (Amos 1-2).

2. De profetische boodschap die de toestand van het volk blootlegt (Amos 3-6).

3. Vijf visioenen (Amos 7-9:6).

4. Het uiteindelijke herstel van Israël (Amos 9:7-15).

Inleiding

We zien in dit hoofdstuk dat God de volken oordeelt die Juda en Israël omringen. Hij doet dat vanwege hun vijandige houding tegenover Zijn volk en ook vanwege hun wrede karakter, dat in wezen tegengesteld is aan gevoelens van menselijkheid. Niet alleen Israël, maar alle volken vallen onder het oppergezag van God, want Hij is de God van de hele aarde en van alle volken (Rm 3:29).

De ondergang van de volken die Amos noemt, is Gods werk. Hij richt zich tot Syrië in het noordoosten, tot de Filistijnen in het westen, tot Tyrus in het noorden, tot Edom in het zuiden en tot Ammon en Moab in het oosten.

Het middel waardoor de oordelen komen, wordt niet genoemd. Wel wordt de reden van het oordeel aangegeven – telkens ingeleid door het woord “vanwege” –, opdat de gewetens worden aangesproken. Allen vallen onder hetzelfde oordeel.

De woorden die Amos gezien heeft

Amos heeft niet alleen de woorden van God gehoord, maar die ook “gezien”. Daarmee duidt hij aan dat het niet zijn eigen woorden zijn, maar woorden die hij van God heeft gekregen. ‘Woorden zien’ wil zoveel zeggen als woorden ontvangen door profetische openbaring. Hij hoort de woorden niet alleen, hij ziet er ook de inhoud en de betekenis van. Het Woord van God leeft voor hem. Het zijn niet slechts dode letters, maar wat God zegt, ontvouwt zich voor zijn geestesoog tot een tafereel. Zo wil Johannes op Patmos de stem zien die met hem spreekt (Op 1:12).

Amos heeft gezien wat hij hoort. Dit geldt zeker voor de visioenen waarover hij in Amos 7 spreekt. Die heeft hij letterlijk gezien. Maar het geldt evenzeer voor alles wat hij van de HEERE te horen krijgt om door te geven. Zo betrokken is hij bij zijn boodschap. Het is de kracht van ieder die het Woord doorgeeft. Wie spreekt en voor zich ziet waarover hij het heeft, spreekt met grote betrokkenheid. Zo’n prediking maakt de grootste indruk op de hoorders. Als de spreker zelf de kracht van het Woord ervaart, kan geen luisteraar er omheen. Hij kan het afwijzen, belachelijk maken, een vijandige houding aannemen, maar nooit krachteloos maken.

Wat Amos heeft gezien en het volk voorhoudt, moet het volk tot inkeer brengen. Hij waarschuwt voor het oordeel dat God moet voltrekken als het volk zich niet laat gezeggen en zich niet bekeert. Amos komt niet voor niets uit Tekoa. Daar bevindt zich een uitkijk- en waarschuwingspost (Jr 6:1; 2Kr 11:5-6; 2Kr 20:20). Hij is bekend met het innemen van een positie van waaruit hij de omgeving in de gaten kan houden en kan waarschuwen bij dreigend gevaar. Met zijn geestelijke ogen ziet hij hoe het met het volk gesteld is en aan welk gevaar het zich daardoor blootstelt.

Het Woord wint nog aan kracht naarmate de persoon van de spreker minder heeft dat indruk maakt op mensen die ‘aanzien wat voor ogen is’. Ook dat is bij Amos het geval. Hij introduceert zichzelf in zijn nederige oorsprong. Hij is slechts een veehouder. God neemt hem van zijn kudden en zijn werk weg, zoals Hij David achter de schapen en Elisa bij de ploegossen heeft weggehaald (Ps 78:70-71; 1Kn 19:19-21). Hij noemt zich “veehouder en moerbeikweker” (Am 7:14).

God aarzelt niet een eenvoudige herder te gebruiken. Hij geeft er zelfs de voorkeur aan. Als zijn hart maar zuiver is en toegewijd aan Zijn dienst. God kan een ossenstok (Ri 3:31) en een slinger en een steen (1Sm 17:50) gebruiken. Het gaat er niet om wie de mens is of wat deze heeft, maar Wie Hij is en wat Hij heeft.

Amos is er een voorbeeld van dat God roept wie Hij wil. Elke aanmatiging om een dienst te doen op grond van opleiding, afkomst of status wordt hierdoor veroordeeld. Van de discipelen van de Heer Jezus die na de uitstorting van de Heilige Geest met onweerstaanbare kracht prediken, merken de omstanders “dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen waren” (Hd 4:13).

De scheuring tussen het tienstammenrijk en het tweestammenrijk is voor Amos geen excuus zich tot zijn ‘thuisrijk’, Juda, te beperken. Zoals in de inleiding al is opgemerkt, is de tijd waarin Amos leeft, een tijd van grote voorspoed. Het is de tijd van Jerobeam II, koning van Israël van 793-753 v.Chr., en Uzzia, of Azarja, koning van Juda van 790-740 v.Chr. Maar er is ook een schandelijke rechtsverkrachting en onderdrukking van de armen. Daarom spreekt Amos over de grote weelde en luxe van de rijken, hun arrogantie, trots, zelfverzekerdheid en de onderdrukking van de armen.

Welvaart heeft het grote gevaar in zich dat er voor God geen plaats meer is. Afhankelijkheid van Hem is niet meer nodig. Er is immers aan niets gebrek. Daar klinkt de stem van Amos te midden van alle genotzucht: ‘Waar is God in dit alles? Jullie hebben Hem verdrongen naar de rand van jullie bestaan. Nog even en Hij wordt over de rand getild en helemaal uit jullie bestaan verwijderd!’

Onder de oppervlakte gaat moreel verderf schuil als gevolg van een vormelijke, valse godsdienst. In deze toestand denkt het volk niet aan wat voor soort komende ramp dan ook. God waarschuwt Zijn volk eerst door de woorden gesproken door Amos, daarna door de daad van de aardbeving. Deze komt kort na de woorden van Amos, terwijl die woorden als het ware nog naklinken.

De aardbeving is niet slechts een plaatselijke trilling, maar treft een groot gebied en doet velen op de vlucht slaan. De vermelding van de aardbeving is niet bedoeld om de tijd van zijn optreden aan te geven, maar om te wijzen op het verband tussen de aardbeving en zijn dienst. Amos is de profeet van de aardbeving (Am 8:8; Am 9:5). Zacharia verwijst in zijn boek naar deze aardbeving in verbinding met de komst van Christus naar de wereld om die te oordelen (Zc 14:5).

Oordeel is dan ook de grote last van de profetie van Amos. De oordelen die Amos aankondigt, liggen niet in de verre, maar in de nabije toekomst. Ze zijn voor het grootste deel vervuld, ze zijn geschiedenis. Zo kijken we ook naar wat in onze dagen gebeurt als het gaat om rampen en oorlogen. Ze zijn niet het einde, maar geven het karakter aan van wat in de eindtijd, in de oordelen, in ruimere en ernstigere mate zal gebeuren (vgl. Mt 24:6; 8).

Copyright information for DutKingComments