Amos 2:7

Harteloosheid en seksueel wangedrag

De onderdrukkers zijn zó harteloos, hun gezindheid is zó verdorven, dat er een hunkering is naar de vernedering van de armen. Door hun armoede zijn de armen al vernederd, maar van enige tederheid of medelijden met hun situatie is bij deze onderdrukkers geen sprake. Hard en egoïstisch als ze zijn, vinden ze er een duivels genoegen in te zien hoe de armen in hun grote droefheid nog dieper worden vernederd en tot uiterste wanhoop worden gebracht. Van deze rijken geldt wat van Edom gezegd is: zij hebben hun barmhartigheid tenietgedaan (Am 1:11). En hier betreft het nog wel hun eigen volksgenoten, medeleden van het volk van God.

De uitdrukking “stof … op het hoofd” wil zeggen dat zij in rouw gedompeld worden of dat de rijken over hen heenlopen en hen zo in het stof drukken. Stof op het hoofd is een teken van droefheid (2Sm 1:2; Jb 2:12).

Armen zijn tegelijk ook weerlozen. De macht is bij hen die geld hebben. De armen zijn overgeleverd aan de willekeur van de rijken. Die bepalen naar hun eigen onrechtvaardige normen wat recht is voor de armen en wat hun toekomt. Het komt erop neer dat zij alle leefomstandigheden van de armen buigen op een manier die hun het meeste voordeel oplevert.

Wie enigszins bekend is met de geschiedenis van de mensheid, ziet deze afschuwelijke handelwijze telkens weer opduiken. De minstbedeelden worden gemanipuleerd, er wordt mee gehandeld alsof ze koopwaar of gebruiksvoorwerpen zijn. Elke menselijke waardigheid, elk recht op een menswaardig bestaan, wordt hun afgenomen. Nog eens, het gaat hier om handelingen van mensen die tot Gods volk behoren ten opzichte van mensen die eveneens tot dat volk behoren.

Als het hart gesloten is voor God en Zijn Woord – hoewel men met de mond nog wel iets belijdt –, gaat het hart ook op slot voor de medegelovigen (vgl. 1Jh 3:17). De omgang met andere leden van Gods volk wordt bepaald door wat die omgang oplevert, hetzij in materieel voordeel, hetzij in de bevrediging van de verdorven gevoelens.

Hoezeer de natuurlijke gevoelens verstikt zijn, blijkt ook uit de tweede overtreding die wordt genoemd. Het gaan van een man en zijn vader naar hetzelfde meisje doet denken aan “zo’n hoererij als zelfs onder de volken niet [bestaat], dat iemand [de] vrouw van zijn vader heeft” (1Ko 5:1). Als het volk van God Gods Woord verwerpt, zakt het lager dan de heidenen. Het gaan naar hetzelfde meisje of hoer is nog erger dan het gaan naar een verschillend meisje of hoer. Het een is al een grote zonde, het ander is een nog grotere zonde.

In verbinding met deze lage zonde spreekt de HEERE bij monde van Amos dat juist deze zonde gebeurt “om Mijn heilige Naam te ontheiligen”. Deze uitdrukking komt ook voor in Leviticus 22 als afsluiting van een lang gedeelte dat gaat over persoonlijke en sociale reinheid (Lv 22:32). In dat gedeelte wordt speciaal de zonde van incest verboden (Lv 18:6-18; Lv 20:17-21). Daar wordt niet specifiek een verbod genoemd met het oog op gemeenschap met een vrouw buiten de familie. Toch is het beginsel hier natuurlijk wel van toepassing, waar het gaat om het gebruik van een en hetzelfde meisje door zowel de vader als de zoon.

Deze handelwijze geeft inzicht in de sociale toestanden in die tijd. De reinheid en trouw die van een Godvrezende vader in zijn huwelijk mogen worden verwacht, ontbreken. Zowel de vader als de zoon handelt welbewust in ongehoorzaamheid aan God. Met het volharden in ongehoorzaamheid verdwijnt ook alle schaamtegevoel.

De aanhaling hierboven uit 1 Korinthiërs 5 maakt duidelijk dat deze soort wanstaltige dingen niet alleen in Israël voorkwam. Ook in de christelijke gemeente komt deze schaamteloze ontucht voor. Waar het recht wordt gebogen, is ook geen juist zicht meer op huwelijk en seksualiteit en wordt ook in deze dingen de broeder onrecht aangedaan (1Th 4:6).

Paulus maakt in het vervolg van 1 Korinthiërs 5 duidelijk wat de plicht van de gemeente is ten opzichte van leden van de gemeente die in zulke en andere zonden leven. De gemeente krijgt de opdracht: “Doet de boze uit uw midden weg” (1Ko 5:13b). Wie in een zonde volhardt, moet uiteindelijk als een boze uit het midden van de gemeente worden weggedaan.

Copyright information for DutKingComments