Amos 2:9

Wat God voor hen heeft gedaan

Om hen te beschamen wijst God op Zijn zorg voor hen, zowel vroeger als nu. Hun handelwijze ten opzichte van God staat toch wel in scherp contrast met wat God voor hen heeft gedaan. Wat een ondankbaarheid! Waaraan heeft Hij dat verdiend? Het klinkt als een teleurstelling: “Maar Ík heb.” De herinnering aan vroeger zou hen tot inkeer moeten brengen. God heeft de weg voor hen vrijgemaakt om te komen op de plaats die ze nu innemen.

“De Amorieten” zijn de oorspronkelijke inwoners van Kanaän (Gn 15:18; Jz 24:18; Ri 6:10). Op eigen kracht was het volk nooit in het land gekomen. Hun ongeloof had hen krachteloos gemaakt. Zij hadden zich in hun ongeloof als sprinkhanen gevoeld tegenover de bewoners van Kanaän die in hun ogen als reuzen waren (Nm 13:22; 32-33; Dt 1:28; Dt 3:11).

Maar God had hun zaak ter hand genomen. Ze zijn er getuigen van geweest hoe Hij te werk is gegaan. Hij heeft die sterke reuzen voor hen verdelgd, geheel en al, van boven tot beneden. De ceder is vaker een beeld van wat hoog, verheven en stabiel is (Ez 31:3) en de eik van wat sterk en hard is en een lange levensduur heeft.

“Zijn vrucht” is zijn nageslacht en “zijn wortels” zijn de voorouders van dat volk. God heeft al die inwoners met wortel en tak voor hen uitgeroeid. Maar nu ze in het land wonen, al zoveel jaren, zijn ze al Zijn inspanningen vergeten. Daarvoor zijn ze ook gewaarschuwd (Dt 8:11-20). Maar wat wil je als Gods volk niet meer naar Zijn Woord luistert, er geen kennis meer van neemt en zo voorbijgaat aan de waarschuwingen die erin staan? Ellende en verderf kunnen niet uitblijven.

Copyright information for DutKingComments