Amos 5:21

God walgt van namaak

Het is alsof we tussen dit vers en het vorige de verwijtende vraag van Amos’ tijdgenoten horen, hoe hij toch zulke verschrikkelijke dreigementen in hun richting kan uiten. Ze zijn toch getrouwe zonen van Israël die de HEERE zo nauwgezet mogelijk dienen? Ze brengen offers, houden samenkomsten, zingen hun liederen.

Amos ontmaskert hun uiterlijk vertoon. Israël is zó blind voor hun zondige toestand, dat ze de godsdienstige feesten en samenkomsten blijven onderhouden in de veronderstelling dat God daar toch wel heel blij mee zal zijn. Ze leven in het valse vertrouwen het uitverkoren volk van God te zijn, waarmee het niet verkeerd kan gaan, zeker niet als ze Hem tevredenstellen.

Veel mensen hebben zo’n idee over God. Ze leven voor zichzelf, maar stoppen God ook wel eens iets toe in de vorm van een regelmatig bezoek aan kerk of samenkomst. Eén keer per jaar met de kerst is ten slotte ook regelmatig. Dan heeft Hij ook niets te mopperen.

God spreekt hier van “uw feesten” en “uw … samenkomsten”. Het zijn hun feesten en samenkomsten en geen “feestdagen van de HEERE, die u moet uitroepen, Zijn heilige samenkomsten”, die Hij “Mijn feestdagen” noemt (Lv 23:2). Zo lezen we ook in de dagen van de Heer Jezus op aarde over “het Pascha” als “het feest van de Joden” (Jh 6:4).

De feesten die het volk viert, zijn uitgedacht door Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk (1Kn 12:33). Bang, dat zijn onderdanen naar Jeruzalem zouden gaan om daar God te dienen, heeft hij namaakfeesten ingesteld die men kan houden bij de gouden kalveren in Bethel en Dan. Het lijkt allemaal wel wat op de feesten van de HEERE die in de wet zijn voorgeschreven, maar in werkelijkheid zijn het afgodsfeesten.

God haat al zulk godsdienstig gedoe. Het is voor Hem niets meer dan een vormendienst. Hij doorziet hun huichelarij en verafschuwt die (vgl. Js 1:11-15). Zijn volk, dat met grote woorden bij Hem komt, gedraagt zich ten opzichte van Hem als iemand die “zijn vriend 's morgens vroeg met luide stem zegent”, maar het wordt hem “als een vervloeking aangerekend” (Sp 27:14). Wat de HEERE wil, is “waarheid in het binnenste” (Ps 51:8).

“Niet luchten” heeft te maken met wat zij menen dat een ‘welriekende reuk’ is. God trekt er Zijn neus voor op, Hij walgt van zulke feesten en samenkomsten.

Copyright information for DutKingComments