Amos 5:26

Afgoderij in de woestijn

Als de HEERE in het vorige vers vraagt: ‘Hebt u Mij offers gebracht?’, klinkt in die vraag Gods exclusieve recht op offers door. Hij vraagt als het ware: ‘Hebben jullie alleen aan Mij en aan niemand anders offers gebracht?’ Als God niet helemaal en alleen wordt gediend, wordt Hij in het geheel niet gediend. Dit beginsel is altijd geldig. Nooit deelt God Zijn eer met iemand of iets anders. Daarom is het grievend om samen met een dienst aan God ook eer te geven aan andere goden.

In het vorige vers gaat het om Israëls gedrag in de woestijn. Kan aan dat vers misschien nog een gedachte van genade verbonden zijn, in dit vers is dat ondenkbaar. Amos wijst op pure afgoderij. Dat Israël in de woestijn afgoderij heeft gepleegd, is wel duidelijk door de geschiedenis met het gouden kalf (Ex 32:1-6).

De dienst bij het gouden kalf in Bethel in Amos’ tijd is slechts een vernieuwing van het gouden kalf in de woestijn. Het gouden kalf van toen en dat in Bethel onder Jerobeam II toont de geestelijke band die er bestaat tussen de toestand van het volk in de tijd van Amos en hun oorspronkelijke positie toen ze door de genade en macht van de HEERE uit Egypte zijn getrokken.

Het is niet bij het gouden kalf gebleven. Na de straf over de zonde met het gouden kalf hebben ze het dienen van de afgoden niet nagelaten. Amos spreekt erover hoe ze hun hele geschiedenis door zich hebben overgegeven aan de afgodendienst. Stéfanus haalt in zijn rede tot de Raad deze verzen uit Amos aan om dit te bewijzen (Hd 7:39-43). Het volk beroemde zich op een dienst aan God, maar de kracht van de aanhaling is dat zij juist niet aan God hebben geofferd, maar aan de afgoden. Het volk heeft altijd de afgoden gediend. Hun oorsprong is ermee verbonden. De familie van Abraham diende de afgoden voordat God Abraham riep (Jz 24:2). Het volk heeft ze in Egypte gediend (Jz 24:14) en ook in de woestijn (Am 5:25-27).

Er ligt in dit vers het duidelijke verwijt dat Israël zich al vroeg in zijn bestaan aan afgoderij schuldig heeft gemaakt. Hardnekkig hebben ze, in steeds nieuwe vormen, daarin volhard.

In wat Amos hier zegt, ligt nog een beginsel dat voor ons een belangrijke les inhoudt. Dit beginsel is dat God als Hij oordeelt altijd teruggaat naar de eerste zonde. De les is dat het voor een afgedwaalde christen belangrijk is terug te gaan naar het moment dat hij zich voor de eerste keer buiten de gemeenschap met God heeft begeven. Het moment van de afwijking moet worden gezocht en beleden. De wortel moet worden geoordeeld, niet alleen de daad.

Copyright information for DutKingComments