Colossians 1:6

De waarheid van het evangelie

Ko 1:6. Laten we eens goed naar de kenmerken van het evangelie kijken. In de eerste plaats heb je al gezien dat het te maken heeft met de hoop, dat is met de toekomst. Een tweede kenmerk is dat deze blijde boodschap niet beperkt is gebleven tot het Joodse volk. Het evangelie heeft hen, de Kolossenzen die ‘in de wereld’ zijn, bereikt en ook jou. Het is “tot hen gekomen”. Het staat er alsof het om een persoon gaat die ergens binnenkomt. En dat is in wezen ook zo, want in het evangelie wordt Christus voorgesteld.

Het derde kenmerk is dat het overal in de wereld, waar ook maar gelovigen zijn, “vrucht draagt”. Wat het evangelie in Kolosse bewerkt, is overal in de wereld, bij iedere gelovige te zien. Het evangelie heeft jou in verbinding met God gebracht. Het evangelie bewerkt in jou vervolgens ook vrucht voor God. Het evangelie is eerst het zaad dat in jou eeuwig leven verwekte op het moment waarop je het hoorde en geloofde. Daardoor ben jij een vrucht van het evangelie voor God. Daarna is het evangelie het zaad geworden dat vrucht voortbrengt in jouw leven. Die vrucht is ook voor God.

Je moet eerst een vrucht zijn om vrucht te kunnen voortbrengen. Waar het evangelie is aangenomen, zie je vrucht en groei en geen stilstand of achteruitgang. Dit is het grote onderscheid tussen het christendom en alle andere godsdiensten en in het bijzonder het Joodse systeem. Alle godsdiensten eisen vrucht van een mens zonder innerlijke verandering. Het christendom echter brengt eerst innerlijke verandering door bekering en nieuw leven, waarna er vrucht en groei zichtbaar worden.

Het evangelie dat gepredikt wordt, is volmaakt in zichzelf. Dat moet je niet willen verrijken of verbeteren of gemakkelijker aanneembaar willen maken. Het kan door niets verrijkt of verbeterd worden. Wat rijker en beter kan, is het vrucht dragen en groeien. Het te prediken evangelie is Gods kant, het vrucht dragen en groeien is jouw kant. Jij kunt het vrucht dragen en de groei in de weg staan door allerlei dingen in je leven toe te laten die de Heer niet wil.

Dat gebeurt als je “de genade van God”, die je “in waarheid hebt erkend”, vergeet. Weet je je nog te herinneren hoe je met je zonden naar het kruis bent gegaan? Je erkende toen, dat je alleen door Gods genade gered kon worden. Je erkende dat Gods waarheid ook op jou van toepassing is als Hij verklaart: “Want allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid van God” (Rm 3:23). Je erkende ook Zijn verlossing in Christus die Hij je in genade aanbood. Je bent bekeerd, hebt eeuwig leven en bent in staat tot vrucht dragen en groeien.

Blijf je voortdurend verwonderen over Gods genade die je oprecht hebt erkend. Je had er geen recht op. Het is een geschenk uit de hemel. Dan zul je het snel genoeg in de gaten hebben als er dingen in je leven komen die het proces van vrucht dragen en groeien vertragen of zelfs verhinderen.

Ko 1:7. De mensen die invloed willen krijgen onder de Kolossenzen, leren dingen die in strijd zijn met het onderwijs van Epafras. Als zij in hun boze opzet slagen, is het bij de Kolossenzen afgelopen met vrucht dragen en groeien. Epafras heeft hun een zuiver evangelie gebracht. Hij is het middel tot hun bekering geweest.

Zonder enige jaloersheid verwijst Paulus naar de dienst die Epafras daar heeft gedaan. Paulus onderstreept zo de juistheid van wat Epafras heeft geleerd. Hij spreekt over het evangelie als een ‘leer’. Dat is het ook. Het is geen dogma, het is een leer die leven betekent en dat niet alleen bij de nieuwe geboorte, maar in alles wat dit leven vervolgens inhoudt. Een mooie omschrijving van die leer kun je lezen in Titus 2 (Tt 2:10-15).

Behalve de leer van Epafras onderstreept Paulus ook zijn samenwerking met hem. Hij noemt hem “onze geliefde medeslaaf”. Paulus plaatst Epafras op één lijn met zichzelf en Timotheüs en geeft door het woord ‘geliefde’ uiting aan zijn bijzondere verbondenheid met Epafras. Als dienaren zó over elkaar spreken, elkaar zó benaderen, zal de lage gedachte aan concurrentie geen ruimte krijgen.

Paulus roemt ook de trouw van Epafras in zijn dienst voor Christus. Trouw is de belangrijkste eigenschap voor elke dienst die voor de Heer wordt gedaan (1Ko 4:2). De Heer beloont niet een gave of succes, maar trouw (Mt 25:20-23). Dat mag voor jou en mij een grote stimulans zijn om helemaal voor Hem te leven en niet jaloers te zijn op wat anderen doen.

Ko 1:8. De trouwe dienst van Epafras voor Christus uit zich in zijn zorg voor de Kolossenzen. Zijn dienst is niet opgehouden met de prediking van het evangelie. Hij besteedt ook nazorg. Omdat hij het gevaar ziet opkomen dat ze van Christus afwijken, heeft hij Paulus en Timotheüs opgezocht. Hij heeft niet alleen gesproken over de dwalingen die ingang dreigen te vinden. Hij heeft ook verteld van de diepe en oprechte christelijke liefde van de Kolossenzen, waarvan de Geest de Bron is. Het is tevens een bewijs dat het nog niet te laat is voor correctie. De Geest is nog echt aan het werk bij hen.

Ko 1:9. Na deze inleiding vol dank laat Paulus hun weten dat hij, vanaf het ogenblik dat hij van hun bekering heeft gehoord, voortdurend voor hen bidt. Hier zie je de beste manier om je geestelijke belangstelling voor bepaalde gelovigen levend te houden. Paulus laat hun ook de inhoud van zijn gebed voor hen weten. Daaruit kun je leren hoe en wat je voor anderen kunt bidden.

Ons bidden en vragen heeft alles te maken met onze kijk op Gods belangstelling voor Zijn kinderen. Als wij ons meer bewust zouden zijn van Gods intense belangstelling voor al de Zijnen, zouden we dan niet meer voor hen bidden en minder aan onze eigen problemen denken? Wij lijken vaak meer op de Abraham die voor zichzelf vraagt: “Wat zult U mij [dan] geven?” (Gn 15:2), dan op de Abraham die voor God neerzit, Hem aanbidt en voor anderen vraagt (Gn 18:23-33). Paulus lijkt meer op de laatste.

Het eerste wat hij vraagt, is dat zij “vervuld” mogen worden “met de kennis van Zijn wil”, dat wil zeggen dat zij Gods wil ten volle leren kennen en daarmee vervuld zullen worden. Met minder is de apostel niet tevreden. De wil van God moet hun hele denken en heel hun gezichtsveld vullen. Dan is er geen plaats meer voor onze wil of voor opkomende dwalingen.

Het doen van de wil van God is echter geen kwestie van blinde gehoorzaamheid. Daarom vraagt de apostel vervolgens om “alle wijsheid en geestelijk inzicht”. Dat maakt je bekwaam om op de juiste wijze en met geestelijk onderscheidingsvermogen Gods wil in je leven uit te werken.

Lees nog eens Kolossenzen 1:6-9.

Verwerking: Welke geloofswaarheden zijn verbonden aan het evangelie?

Copyright information for DutKingComments