Daniel 2:28

Daniël voor de koning

De omstandigheden, die allemaal in Gods hand zijn, zorgen ervoor dat Daniël uitstel vraagt en krijgt. Hij gaat onverschrokken naar Arioch en zegt tegen hem dat hij de wijzen niet ter dood moet brengen. Dit keer lijkt het meer op een bevel dan op een verzoek. Als God iets heeft bekendgemaakt, is elke aarzeling om dat te aanvaarden of te doen een smet op Zijn geloofwaardigheid. Als Daniël optreedt in de zekerheid van het geloof in wat God heeft bekendgemaakt, bevestigt God Zijn tegenwoordigheid door voor Daniël de weg tot de koning te banen. Arioch brengt Daniël met spoed naar de koning.

Arioch introduceert Daniël bij de koning als een van de “ballingen uit Juda”. Dat legt er de nadruk op dat alleen bij dat volk kennis van de ware God aanwezig is en dat God alleen aan de leden van dat volk Zijn gedachten openbaart. Het legt er ook de nadruk op dat het hoofd van de volken voor het kennen van de openbaring van God van dat volk afhankelijk is. De koning moet weten dat de wijsheid te vinden is bij de getrouwen van dat volk, die een overblijfsel vormen, hoezeer het volk als geheel ook heeft gefaald.

We zien hierin een algemeen beginsel dat ook vandaag geldt. De waarheid aangaande God geopenbaard in Christus is alleen in het christendom te vinden. Om de waarheid te leren kennen Wie God is, moet men bij “[de] gemeente van [de] levende God” zijn, want die is “[de] pilaar en grondslag van de waarheid” (1Tm 3:15), hoezeer de gemeente ook heeft gefaald. In de praktijk moet men zijn bij hen die erkennen gefaald te hebben en die als een overblijfsel trouw willen zijn aan Gods Woord. Buiten de gemeente van de levende God om kan men niet tot kennis van de waarheid komen. Dat stelt elke andere wereldgodsdienst als leugen aan de kaak.

Het gevaar is altijd groot dat een mens zich verheft op zijn kennis van wat God heeft bekendgemaakt. Daarom is de houding van Daniël zo waardevol en voorbeeldig. We zien bij hem dat werkelijke, diepe kennis van de wegen van God niet opblaast, maar nederig maakt. Hij schrijft zichzelf geen enkele eer toe. Hij verklaart dat hij niet slimmer is dan welk ander mens ook. Alles wat hij weet, komt van God en hij geeft Hem dan ook alle eer.

Het ware doel van wat God heeft laten zien, is Nebukadnezar bekend te maken “wat in later tijd gebeuren zal” en ”wat hierna gebeuren zal” (Dn 2:28; 29). Het gaat daarbij niet zozeer om gebeurtenissen in direct aanstaande dagen, maar vooral om wat er in de eindtijd zal plaatsvinden. Zeker zegt de droom ook iets over de voor Nebukadnezar nabije toekomst. Maar het gaat in het bijzonder om de eindtijd. Nebukadnezar ziet namelijk niet een beeld dat groeit, maar een kant-en-klaar beeld. En vervolgens ziet hij de vernietiging van het beeld door een steen. Die steen ziet hij groeien en tot een grote berg worden (Dn 2:34; 35; 44; 45). De nadruk ligt op wat de steen doet en wordt. Als we aan de bespreking van de betreffende verzen toe zijn, zullen we de grote betekenis daarvan zien.

Het lijkt erop dat Nebukadnezar in zijn gedachten veel is bezig geweest met de toekomst van zijn rijk en dat God door de droom antwoord geeft op de gedachten van zijn hart (Dn 2:30; vgl. Pr 5:2a). God heeft Nebukadnezar in de droom persoonlijk toegesproken: “Hij heeft u laten weten” (Dn 2:29). In tegenstelling tot wat Elihu constateert over het negeren van Gods spreken door dromen (Jb 33:14-15), geeft Nebukadnezar wel acht op de droom en wil hij de betekenis ervan weten. Hij mag dan wel een heidense vorst zijn, hij is niet zoals zoveel mensen vandaag die zich om de toekomst en hun eigen toekomst niet bekommeren.

Copyright information for DutKingComments