Daniel 3:1

Inleiding

In het boek Daniël worden twee thema’s behandeld. Het eerste thema is de geschiedenis van de vier wereldrijken tijdens “de tijden van de volken” (Lk 21:24). Deze tijden zijn begonnen toen Israël niet meer het volk van God was. Ze duren tot het moment dat Israël weer Gods volk zal zijn. Over die tijd wordt gesproken in Daniël 2 en Daniël 7. Dat is de tijd van het vijfde wereldrijk, het rijk waarover de Zoon des mensen, de Heer Jezus zal regeren. Dan zal Israël het middelpunt van de aarde zijn, dat is in het vrederijk.

Het tweede thema is wat het volk van God zal doormaken in de tijd dat God Zijn volk niet openlijk als Zijn volk kan erkennen. In die tijd hebben de volken de heerschappij over Zijn volk en wordt het door de volken verdrukt. Dat zal in de grote verdrukking op de hevigste wijze gebeuren (Mt 24:21). Het gelovig overblijfsel van Israël zal dan gelouterd worden, terwijl de goddeloze massa van het volk geoordeeld zal worden. In Daniël en zijn vrienden zien we het gelovig overblijfsel. Dat zien we vooral in Daniël 3-6. Daarin hebben we niet alleen met geschiedenis te doen, maar ook met profetische gebeurtenissen van de eindtijd tijdens het vierde wereldrijk.

We kunnen zeggen dat ook wij in de eindtijd leven. De karakters van de heersers van de wereldrijken laten kenmerken zien die we steeds meer om ons heen zien bij de leiders van de wereld en bij de mens in het algemeen. Vanaf het begin dat God de heerschappij in de handen van de volken heeft gelegd, is duidelijk dat de mens geen rekening met Hem houdt en faalt in de verantwoordelijkheid die God hem heeft gegeven.

We zien de toename van goddeloosheid in Daniël 3-6:

1. In Daniël 3 zien we afgoderij en het aan de kant schuiven van God.

2. In Daniël 4 zien we de verheerlijking van de mens.

3. In Daniël 5 komt het bespottelijk maken van God naar voren.

4. In Daniël 6 wordt het toppunt bereikt als de mens de plaats van God inneemt.

We worden door deze geschiedenissen met hun profetische strekking gewaarschuwd dat we in tijden van opperste boosheid leven. Alle door God gegeven grenzen worden overschreden en uitgewist. Niets is meer heilig. De mens heeft de plaats van God ingenomen. Het is tegelijk de tijd dat duidelijker dan ooit getoond kan worden wat Gods rechten zijn. Wie dat doet, kan van de kant van de mens minstens op onbegrip, maar vaak meer op meedogenloze haat rekenen. Wie dat doet, mag echter nog veel meer rekenen op de waardering en bijstand van God. Hij wil Zichzelf verheerlijken in hen die als een klein en trouw overblijfsel Hem erkennen tegenover de afvallige massa.

Kort gezegd hebben we in

1. Daniël 1 de gehoorzaamheid van het overblijfsel.

2. Daniël 2 het inzicht van het overblijfsel.

3. Daniël 3 het lijden en de vervolging van het overblijfsel in de grote verdrukking.

4. Daniël 4 het oordeel over de heerser.

5. Daniël 5 het einde van het Babylonische rijk.

6. Daniël 6 de bewaring van het overblijfsel voor de macht van de duivel.

Het gouden beeld

Nebukadnezar maakt een beeld van goud, mogelijk daartoe geïnspireerd door zijn droom. In zijn droom heeft hij zichzelf als een gouden hoofd gezien. Nu ziet hij niet meer alleen een gouden hoofd, hij ziet alleen zichzelf. Met een verlies van zijn rijk houdt hij geen rekening. Daarom is het een beeld helemaal van goud. Hij maakt dit beeld om daardoor één voorwerp van aanbidding te hebben voor zijn hele rijk met zoveel verschillende culturen en godsdiensten.

Er is niets wat verhoudingen tussen families en volken zo verstoort en vernietigt dan een verschil in godsdienst. Tegelijk is ook het omgekeerde waar: het beste middel dat mensen samenbindt, is een gemeenschappelijke godsdienst. Godsdienstige eenheid bewerkt ook politieke eenheid. Zo krijgt de eenheid van Europa mede gestalte door een gemeenschappelijke afgodendienst, die van de antichrist, waarin de wereldheerser zelf wordt verheerlijkt (Op 13:12).

De maten van het beeld draaien om het getal zes. Het getal zes is kenmerkend voor dit beeld. Het getal zes is ook kenmerkend voor de mens. In de geschiedenis van de mens zijn er drie absolute heersers geweest. Ze worden alle drie gekenmerkt door het getal zes. Adam is de eerste. Hij is geschapen op de zesde dag. De tweede is Nebukadnezar. Hij wordt hier verbonden aan de getallen zestig en zes. De derde zal de dictator van het herstelde West-Romeinse rijk zijn, het beest dat uit de zee opstijgt. “Het getal van zijn naam” is “het getal van het beest”, dat is het “getal van een mens, en zijn getal is zeshonderd zesenzestig” (Op 13:17-18).

Copyright information for DutKingComments